Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal yielding

Vertaal yielding van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. yielding:
  2. yield:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor yielding (Engels) in het Nederlands

yielding:

yielding [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the yielding (delivery)
    de aflevering; de uitlevering; de overdracht; afstaan
  2. the yielding (surrendering)
    overgeven; opgave van de strijd

yielding bijvoeglijk naamwoord

  1. yielding (pliant; flexible; supple)
    buigzaam; flexibel; meegaand; soepel
  2. yielding (accommodating; submissive; compliant; )
    inschikkelijk; soepel; meegaand; gewillig; toegeeflijk; gedwee; toegevend

Vertaal Matrix voor yielding:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflevering delivery; yielding consignment; delivering; delivery; dispatch; edition; issue; remittance; sending; sending in; supply; turning out
afstaan delivery; yielding
opgave van de strijd surrendering; yielding
overdracht delivery; yielding cession; handover; transfer
overgeven surrendering; yielding barfing; puking; vomiting
uitlevering delivery; yielding consignment; delivery; dispatch; extradition; remittance; sending; sending in; supply
- conceding; concession; giving up; surrender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstaan cede; yield
overgeven be sick; bring up; capitulate; cede; delate; deliver up; extend; give; give to; give up; hand; hand oneself in; hand oneself over to; hand over; offer; pass; present with; puke; regurgigate; spew; spew out; surrender; throw up; upchuck; vomit; yield
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buigzaam flexible; pliant; supple; yielding flexible
flexibel flexible; pliant; supple; yielding flexible; plastic; pliable; supple
gedwee accommodating; complaisant; compliant; flexible; obliging; pliable; ready; servient; simple to operate; submissive; tolerant; tractable; willing; yielding amenable; docile; humble; malleable; meek; pliable; slavishly; submissive
gewillig accommodating; complaisant; compliant; flexible; obliging; pliable; ready; servient; simple to operate; submissive; tolerant; tractable; willing; yielding ready; willing
inschikkelijk accommodating; complaisant; compliant; flexible; obliging; pliable; ready; servient; simple to operate; submissive; tolerant; tractable; willing; yielding assistent; attentive; complaisant; helpful; obliging
meegaand accommodating; complaisant; compliant; flexible; obliging; pliable; pliant; ready; servient; simple to operate; submissive; supple; tolerant; tractable; willing; yielding amenable; docile; humble; malleable; meek; pliable; slavishly; submissive
soepel accommodating; complaisant; compliant; flexible; obliging; pliable; pliant; ready; servient; simple to operate; submissive; supple; tolerant; tractable; willing; yielding flexible; limber; lithe; plastic; pliable; supple
toegevend accommodating; complaisant; compliant; flexible; obliging; pliable; ready; servient; simple to operate; submissive; tolerant; tractable; willing; yielding
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
toegeeflijk accommodating; complaisant; compliant; flexible; obliging; pliable; ready; servient; simple to operate; submissive; tolerant; tractable; willing; yielding

Verwante woorden van "yielding":


Synoniemen voor "yielding":


Verwante definities voor "yielding":

  1. tending to give in or surrender or agree1
    • too yielding to make a stand against any encroachments1
  2. lacking stiffness and giving way to pressure1
    • a deep yielding layer of foam rubber1
  3. inclined to yield to argument or influence or control1
    • a timid yielding person1
  4. the act of conceding or yielding1
  5. a verbal act of admitting defeat1

Wiktionary: yielding

Cross Translation:
FromToVia
• yielding → coulant; goedig; handelbaar; toegevend; inschikkelijk; meegaand; toegeeflijk; toegevelijk ↔ accommodant — Qui s’accommoder à tous et à tout.

yield:

yield [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the yield (profit; benefit; return; output; gain)
    de opbrengst; het rendement; de uitkomst; het product; het voortbrengsel; de oogst
  2. the yield (profit; benefit; advantage; )
    het profijt; de baat; de winst; het gewin
    • profijt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • baat [de ~] zelfstandig naamwoord
    • winst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gewin [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the yield (return; earning capacity)
    de rentabiliteit
  4. the yield (harvest; output)
    de oogst; opbrengst van een gewas

to yield werkwoord (yields, yielded, yielding)

  1. to yield (cede)
    afstaan; overgeven
    • afstaan werkwoord (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
  2. to yield (agree with; concede; grant; )
    instemmen; akkoord gaan
    • instemmen werkwoord (stem in, stemt in, stemde in, stemden in, ingestemd)
    • akkoord gaan werkwoord (ga akkoord, gaat akkoord, ging akkoord, gingen akkoord, akkoord gegaan)

Conjugations for yield:

present
  1. yield
  2. yield
  3. yields
  4. yield
  5. yield
  6. yield
simple past
  1. yielded
  2. yielded
  3. yielded
  4. yielded
  5. yielded
  6. yielded
present perfect
  1. have yielded
  2. have yielded
  3. has yielded
  4. have yielded
  5. have yielded
  6. have yielded
past continuous
  1. was yielding
  2. were yielding
  3. was yielding
  4. were yielding
  5. were yielding
  6. were yielding
future
  1. shall yield
  2. will yield
  3. will yield
  4. shall yield
  5. will yield
  6. will yield
continuous present
  1. am yielding
  2. are yielding
  3. is yielding
  4. are yielding
  5. are yielding
  6. are yielding
subjunctive
  1. be yielded
  2. be yielded
  3. be yielded
  4. be yielded
  5. be yielded
  6. be yielded
diverse
  1. yield!
  2. let's yield!
  5. yielded
  6. yielding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor yield:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstaan delivery; yielding
baat advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield
gewin advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield
instemmen approving; assenting
oogst benefit; gain; harvest; output; profit; return; yield crop; cultivated plants; grape harvest; harvest; harvesting; reaping; vintage
opbrengst benefit; gain; output; profit; return; yield revenue
opbrengst van een gewas harvest; output; yield
overgeven barfing; puking; surrendering; vomiting; yielding
product benefit; gain; output; profit; return; yield creation; good; manufacture; product
profijt advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield
rendement benefit; gain; output; profit; return; yield effectiveness; effectivity
rentabiliteit earning capacity; return; yield profitability
uitkomst benefit; gain; output; profit; return; yield answer; resolution; result; solution
voortbrengsel benefit; gain; output; profit; return; yield
winst advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield profit
- fruit; issue; output; payoff; proceeds; production; return; take; takings
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstaan cede; yield
akkoord gaan agree with; allow; concede; give in; grant; permit; yield
instemmen agree with; allow; concede; give in; grant; permit; yield agree; agree to; agree with; approve; back up; shore; support
overgeven cede; yield be sick; bring up; capitulate; delate; deliver up; extend; give; give to; give up; hand; hand oneself in; hand oneself over to; hand over; offer; pass; present with; puke; regurgigate; spew; spew out; surrender; throw up; upchuck; vomit
- afford; bear; buckle under; cede; concede; ease up; generate; give; give in; give way; grant; knuckle under; move over; pay; relent; render; return; soften; succumb
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- bring in; devolve; gain; profit

Verwante woorden van "yield":


Synoniemen voor "yield":


Antoniemen van "yield":


Verwante definities voor "yield":

  1. production of a certain amount1
  2. an amount of a product1
  3. the income or profit arising from such transactions as the sale of land or other property1
  4. the quantity of something (as a commodity) that is created (usually within a given period of time)1
  5. end resistance, as under pressure or force1
    • The door yielded to repeated blows with a battering ram1
  6. consent reluctantly1
  7. be willing to concede1
  8. cease opposition; stop fighting1
  9. be flexible under stress of physical force1
  10. give or supply1
    • This year's crop yielded 1,000 bushels of corn1
  11. cause to happen or be responsible for1
  12. move in order to make room for someone for something1
  13. bring in1
  14. give over; surrender or relinquish to the physical control of another1
  15. be the cause or source of1
  16. be fatally overwhelmed1
  17. give in, as to influence or pressure1

Wiktionary: yield

yield
verb
  1. to give way
  2. to produce as a result
yield
verb
  1. als batig resultaat leveren
noun
  1. dat wat opgebracht wordt, de baat die men heeft van zijn activiteiten
Cross Translation:
FromToVia
• yield → oogst ↔ Ertrag — Ernteeinfuhr, Ergebnis der Ernte
• yield → winst ↔ Gewinn — Betriebswirtschaft: der Ertrag eines Unternehmens nach Abzug der Kosten
• yield → afstand doen van; opgeven; uitvallen; in de steek laten; laten varen; verlaten; toegeven; afstaan; wijken ↔ abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
• yield → zich onderwerpen; afleggen; opgeven; prijsgeven; toegeven; afstaan; wijken; afstand doen; abdiceren; abdiqueren; aftreden; afstand doen van ↔ abdiquer — renoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
• yield → toegeven; afstaan; wijken ↔ céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un.
• yield → bestellen; leveren; afleveren; toevoeren ↔ fournir — pourvoir, approvisionner.
• yield → afwerpen; opbrengen; opleveren; voortbrengen ↔ produire — engendrer, donner naissance.
• yield → achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière.
• yield → efficiëntie; rendement; doeltreffendheid ↔ rendement — Ce que rendre, ce que produire une chose.
• yield → rente ↔ revenu — Ce qu’on retirer annuellement d’un domaine, d’un emploi, d’une pension, d’une constitution de rente, etc.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0636 seconde
Page rendered in 1.0 seconds