Spaanse synoniemen van hablador, ander woord voor hablador

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor hablador in het Spaans

hablador:

hablador [el ~] zelfstandig naamwoord

el hablador
la charladora; la parlanchina; la habladora; el parlanchines; el hablador; la parlanchín; el charlatán; la charlatana; el charlador
- charladora [la ~] zelfstandig naamwoord
- parlanchina [la ~] zelfstandig naamwoord
- habladora [la ~] zelfstandig naamwoord
- parlanchines [el ~] zelfstandig naamwoord
- hablador [el ~] zelfstandig naamwoord
- parlanchín [la ~] zelfstandig naamwoord
- charlatán [el ~] zelfstandig naamwoord
- charlatana [la ~] zelfstandig naamwoord
- charlador [el ~] zelfstandig naamwoord
el hablador
el charlador; el chismoso; el hablador; el parlanchín; el cotillero
- charlador [el ~] zelfstandig naamwoord
- chismoso [el ~] zelfstandig naamwoord
- hablador [el ~] zelfstandig naamwoord
- parlanchín [el ~] zelfstandig naamwoord
- cotillero [el ~] zelfstandig naamwoord
el hablador
el hablador; el charlatan; el bocaza; la parlanchín; el picotero
- hablador [el ~] zelfstandig naamwoord
- charlatan [el ~] zelfstandig naamwoord
- bocaza [el ~] zelfstandig naamwoord
- parlanchín [la ~] zelfstandig naamwoord
- picotero [el ~] zelfstandig naamwoord
el hablador
el antiguo caramelo en cuya envoltura hay un versito; el caramelo; el machacón; el hablador; la cotorra; el charlatán; el charlador
- antiguo caramelo en cuya envoltura hay un versito [el ~] zelfstandig naamwoord
- caramelo [el ~] zelfstandig naamwoord
- machacón [el ~] zelfstandig naamwoord
- hablador [el ~] zelfstandig naamwoord
- cotorra [la ~] zelfstandig naamwoord
- charlatán [el ~] zelfstandig naamwoord
- charlador [el ~] zelfstandig naamwoord
el hablador
el presumido; el hablador; el fanfarrón; el charlatán; el farsante; el alborotador; el charlador; el parlanchín; el bullangero; el baladrón; la persona bullangera; el babrucón; la fanfarrona
- presumido [el ~] zelfstandig naamwoord
- hablador [el ~] zelfstandig naamwoord
- fanfarrón [el ~] zelfstandig naamwoord
- charlatán [el ~] zelfstandig naamwoord
- farsante [el ~] zelfstandig naamwoord
- alborotador [el ~] zelfstandig naamwoord
- charlador [el ~] zelfstandig naamwoord
- parlanchín [el ~] zelfstandig naamwoord
- bullangero [el ~] zelfstandig naamwoord
- baladrón [el ~] zelfstandig naamwoord
- persona bullangera [la ~] zelfstandig naamwoord
- babrucón [el ~] zelfstandig naamwoord
- fanfarrona [la ~] zelfstandig naamwoord
el hablador
el hablador; el dicharachero; el perorador
- hablador [el ~] zelfstandig naamwoord
- dicharachero [el ~] zelfstandig naamwoord
- perorador [el ~] zelfstandig naamwoord
el hablador
el hablador; el murmurador; el musitador
- hablador [el ~] zelfstandig naamwoord
- murmurador [el ~] zelfstandig naamwoord
- musitador [el ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "hablador":

habladores, habladora, habladoras

Alternatieve synoniemen voor "hablador":

badajo; necio; cotilla; chismoso
bocón; charlatán; fanfarrón; parlanchín; bocazas
cuentista; cuentón; murmurador; cizañero; indiscreto; alcahuete; parlero; correveidile; metomentodo
locuaz; gárrulo; boceras; chivato

Verwante synoniemen voor hablador

poco hablador

Remove Ads

Synoniemen voor "hablador" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor hablador in het Spaans

hablador:

hablador [el ~] zelfstandig naamwoord

el hablador

el hablador

el hablador

el hablador

el hablador

el hablador

el hablador

Verwante woorden van "hablador":

Alternatieve synoniemen voor "hablador":

Verwante synoniemen voor hablador