Spaans

Uitgebreide vertaling voor embellecer (Spaans) in het Nederlands

embellecer:

embellecer werkwoord

  1. embellecer (favorecer)
    staan
    • staan werkwoord (sta, staat, stond, stonden, gestaan)
  2. embellecer (adornar; engalanar; ataviar; embellecerse)
    verfraaien; opsmukken; zich mooi maken; verluchten; optuigen; opsieren; opschikken; tooien
    • verfraaien werkwoord (verfraai, verfraait, verfraaide, verfraaiden, verfraaid)
    • opsmukken werkwoord (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • zich mooi maken werkwoord
    • verluchten werkwoord (verlucht, verluchtte, verluchtten, verlucht)
    • optuigen werkwoord (tuig op, tuigt op, tuigde op, tuigden op, opgetuigd)
    • opsieren werkwoord (sier op, siert op, sierde op, sierden op, opgesierd)
    • opschikken werkwoord (schik op, schikt op, schikte op, schikten op, opgeschikt)
    • tooien werkwoord (tooi, tooit, tooide, tooiden, getooid)
  3. embellecer (adornar; engalanar; pulir; )
    optutten; uitdossen; opdirken; opdoffen
    • optutten werkwoord (tut op, tutte op, tutten op, opgetut)
    • uitdossen werkwoord (dos uit, dost uit, doste uit, dosten uit, uitgedost)
    • opdirken werkwoord (dirk op, dirkt op, dirkte op, dirkten op, opgedirkt)
    • opdoffen werkwoord (dof op, doft op, dofte op, doften op, opgedoft)
  4. embellecer (ataviar; equipar; proveer; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen

Conjugations for embellecer:

presente
  1. embellezco
  2. embelleces
  3. embellece
  4. embellecemos
  5. embellecéis
  6. embellecen
imperfecto
  1. embellecía
  2. embellecías
  3. embellecía
  4. embellecíamos
  5. embellecíais
  6. embellecían
indefinido
  1. embellecí
  2. embelleciste
  3. embelleció
  4. embellecimos
  5. embellecisteis
  6. embellecieron
fut. de ind.
  1. embelleceré
  2. embellecerás
  3. embellecerá
  4. embelleceremos
  5. embelleceréis
  6. embellecerán
condic.
  1. embellecería
  2. embellecerías
  3. embellecería
  4. embelleceríamos
  5. embelleceríais
  6. embellecerían
pres. de subj.
  1. que embellezca
  2. que embellezcas
  3. que embellezca
  4. que embellezcamos
  5. que embellezcáis
  6. que embellezcan
imp. de subj.
  1. que embelleciera
  2. que embellecieras
  3. que embelleciera
  4. que embelleciéramos
  5. que embellecierais
  6. que embellecieran
miscelánea
  1. ¡embellece!
  2. ¡embelleced!
  3. ¡no embellezcas!
  4. ¡no embellezcáis!
  5. embellecido
  6. embelleciendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor embellecer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opschikken adornar; ataviar
opsieren adornar; adorno; ataviar; embellecerse; embellecimiento; pintarse
opsmukken adorno; embellecerse; embellecimiento; pintarse
optuigen adornar; engalanar
tooien adornar; amenizar; engalanar; realzar
zich mooi maken embellecerse; pintarse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opdirken abrillantar; adornar; bruñir; embellecer; engalanar; pulir; sacar brillo; sacar brillo a
opdoffen abrillantar; adornar; bruñir; embellecer; engalanar; pulir; sacar brillo; sacar brillo a acicalarse; emperifollarse
opschikken adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar
opsieren adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar acicalar; aliñar; ataviar; emperifollar
opsmukken adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; emperifollar; maquillarse
optooien acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
optuigen adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar
optutten abrillantar; adornar; bruñir; embellecer; engalanar; pulir; sacar brillo; sacar brillo a maquillarse
staan embellecer; favorecer
tooien adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar acicalar; aliñar; ataviar; emperifollar
uitdossen abrillantar; adornar; bruñir; embellecer; engalanar; pulir; sacar brillo; sacar brillo a
verfraaien adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar
verluchten adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar
zich mooi maken adornar; ataviar; embellecer; embellecerse; engalanar acicalar; aliñar; ataviar; emperifollar
zich uitdossen acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
zich uitmonsteren acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer

Synoniemen voor "embellecer":


Wiktionary: embellecer

embellecer
verb
  1. mooier maken

Cross Translation:
FromToVia
embellecer verfraaien embellish — To make more beautiful and attractive; to decorate
embellecer flatteren; opwerken; verfraaien; vermooien embellir — transitif|fr rendre plus beau.