Spaans

Uitgebreide vertaling voor actuar (Spaans) in het Nederlands

actuar:

actuar werkwoord

  1. actuar (hacer teatro; interpretar un papel teatral)
    spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen
    • spelen werkwoord (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)
    • doen alsof werkwoord (doe alsof, doet alsof, deed alsof, deden alsof, alsof gedaan)
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
    • zich aanstellen werkwoord
  2. actuar (hacer; hacer realizar; efectuar; realizar)
    doen; uitvoeren; verrichten; handelen; uitrichten
    • doen werkwoord (doe, doet, deed, deden, gedaan)
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
    • verrichten werkwoord (verricht, verrichtte, verrichtten, verricht)
    • handelen werkwoord (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • uitrichten werkwoord (richt uit, richtte uit, richtten uit, uitgericht)
  3. actuar (intervenir; darse; trabajar; interpretar un papel teatral)
    performen; spelen; optreden
    • performen werkwoord
    • spelen werkwoord (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)
    • optreden werkwoord (treed op, treedt op, trad op, traden op, opgetreden)
  4. actuar (hacer teatro; jugar; interpretar; poner en escena)
    acteren; toneelspelen
    • acteren werkwoord (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
    • toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
  5. actuar (realizar; funcionar)
    presteren; een prestatie leveren
  6. actuar (interpretar; hacer teatro; interpretar un papel teatral)
    dramatiseren
    • dramatiseren werkwoord (dramatiseer, dramatiseert, dramatiseerde, dramatiseerden, gedramatiseerd)
  7. actuar (figurar; acabar; hacer teatro; poner en escena; participar en el juego)
    figureren
    • figureren werkwoord (figureer, figureert, figureerde, figureerden, gefigureerd)
  8. actuar (estar en funciones de; presentarse)
    fungeren; optreden als

Conjugations for actuar:

presente
  1. actúo
  2. actúas
  3. actúa
  4. actuamos
  5. actuáis
  6. actúan
imperfecto
  1. actuaba
  2. actuabas
  3. actuaba
  4. actuábamos
  5. actuabais
  6. actuaban
indefinido
  1. actué
  2. actuaste
  3. actuó
  4. actuamos
  5. actuasteis
  6. actuaron
fut. de ind.
  1. actuaré
  2. actuarás
  3. actuará
  4. actuaremos
  5. actuaréis
  6. actuarán
condic.
  1. actuaría
  2. actuarías
  3. actuaría
  4. actuaríamos
  5. actuaríais
  6. actuarían
pres. de subj.
  1. que actúe
  2. que actúes
  3. que actúe
  4. que actuemos
  5. que actuéis
  6. que actúen
imp. de subj.
  1. que actuara
  2. que actuaras
  3. que actuara
  4. que actuáramos
  5. que actuarais
  6. que actuaran
miscelánea
  1. ¡actúa!
  2. ¡actuad!
  3. ¡no actúes!
  4. ¡no actúeis!
  5. actuado
  6. actuando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor actuar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handelen acción; procedimiento
optreden comportamiento; conducta; manera; modo
uitvoeren efectuación; ejecución; fase de ejecución; realización
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acteren actuar; hacer teatro; interpretar; jugar; poner en escena fingir; hacer teatro; interpretar un papel
doen actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar
doen alsof actuar; hacer teatro; interpretar un papel teatral
dramatiseren actuar; hacer teatro; interpretar; interpretar un papel teatral
een prestatie leveren actuar; funcionar; realizar
figureren acabar; actuar; figurar; hacer teatro; participar en el juego; poner en escena
fungeren actuar; estar en funciones de; presentarse
handelen actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar comerciar; negociar; proceder; trabajar; traficar en; tratar en
optreden actuar; darse; interpretar un papel teatral; intervenir; trabajar proceder; trabajar
optreden als actuar; estar en funciones de; presentarse
performen actuar; darse; interpretar un papel teatral; intervenir; trabajar
presteren actuar; funcionar; realizar
spelen actuar; darse; hacer teatro; interpretar un papel teatral; intervenir; trabajar
toneelspelen actuar; hacer teatro; interpretar; interpretar un papel teatral; jugar; poner en escena fingir; hacer teatro; interpretar un papel
uitrichten actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar
uitvoeren actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar ejecutar; exportar
verrichten actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; realizar
zich aanstellen actuar; hacer teatro; interpretar un papel teatral fingir; hacer teatro

Synoniemen voor "actuar":


Wiktionary: actuar

actuar
verb
  1. (inergatief) een rol vervullen in een toneelspel
  2. functioneren, draaien

Cross Translation:
FromToVia
actuar optreden; toneelspelen; acteren; opvoeren; spelen act — to perform a theatrical role
actuar opvoeren perform — to do something in front of an audience
actuar optreden play — act in a performance
actuar ensceneren stage — to demonstrate in a deceptive manner

Verwante vertalingen van actuar