Spaans

Uitgebreide vertaling voor aumentar (Spaans) in het Nederlands

aumentar:

aumentar werkwoord

  1. aumentar (crecer; subir; engrandecer; surgir)
    groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan
    • groeien werkwoord (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • toenemen werkwoord (neem toe, neemt toe, nam toe, namen toe, toegenomen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • groter worden werkwoord (word groter, wordt groter, werd groter, werden groter, groter geworden)
    • aanwinnen werkwoord (win aan, wint aan, won aan, wonnen aan, aangewonnen)
    • aangroeien werkwoord (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)
    • aanzwellen werkwoord (zwel aan, zwelt aan, zwol aan, zwollen aan, aangezwollen)
    • opzetten werkwoord (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
    • aanwassen werkwoord (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)
    • gedijen werkwoord (gedij, gedijt, gedijde, gedijden, gedijd)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
    • omhooggaan werkwoord (ga omhoog, gaat omhoog, ging omhoog, gingen omhoog, omhooggegaan)
  2. aumentar (aumentar la potencia de un motor; elevar)
    opvoeren; vergroten
    • opvoeren werkwoord (voer op, voert op, voerde op, voerden op, opgevoerd)
    • vergroten werkwoord (vergroot, vergrootte, vergrootten, vergroot)
  3. aumentar (extender; ampliar; añadir a; )
    uitbreiden; expanderen; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen
    • uitbreiden werkwoord (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • expanderen werkwoord
    • verruimen werkwoord (verruim, verruimt, verruimde, verruimden, verruimd)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • verwijden werkwoord (verwijd, verwijdt, verwijdde, verwijdden, verwijd)
    • uitbouwen werkwoord (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)
    • verbreiden werkwoord (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • uitdijen werkwoord (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
  4. aumentar (trabar conversación; abrir; inaugurar; lanzar; abordar)
    ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • entameren werkwoord
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • gesprek aanknopen werkwoord
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • aanknopen werkwoord (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
  5. aumentar (hacer más pesado; reforzar; aumentar la carga)
    bezwaren; zwaarder maken; verzwaren; gewicht toevoegen

Conjugations for aumentar:

presente
  1. aumento
  2. aumentas
  3. aumenta
  4. aumentamos
  5. aumentáis
  6. aumentan
imperfecto
  1. aumentaba
  2. aumentabas
  3. aumentaba
  4. aumentábamos
  5. aumentabais
  6. aumentaban
indefinido
  1. aumenté
  2. aumentaste
  3. aumentó
  4. aumentamos
  5. aumentasteis
  6. aumentaron
fut. de ind.
  1. aumentaré
  2. aumentarás
  3. aumentará
  4. aumentaremos
  5. aumentaréis
  6. aumentarán
condic.
  1. aumentaría
  2. aumentarías
  3. aumentaría
  4. aumentaríamos
  5. aumentaríais
  6. aumentarían
pres. de subj.
  1. que aumente
  2. que aumentes
  3. que aumente
  4. que aumentemos
  5. que aumentéis
  6. que aumenten
imp. de subj.
  1. que aumentara
  2. que aumentaras
  3. que aumentara
  4. que aumentáramos
  5. que aumentarais
  6. que aumentaran
miscelánea
  1. ¡aumenta!
  2. ¡aumentad!
  3. ¡no aumentes!
  4. ¡no aumentéis!
  5. aumentado
  6. aumentando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor aumentar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanknopen anudar; atar
aansnijden empezar; iniciar
aanwassen crecer
aanzwellen crecer
entameren empezar; iniciar
groeien desarrollo; proceso de crecimiento
groter worden aumento; crecida; crecimiento; expansión; incremento; subida
opwerpen lanzar; levantar
stijgen alza; ascenso; aumento; crecimiento; despegue; incremento; subir
uitdijen dilatación; hinchazón
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangroeien aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir acumular; acumularse
aankaarten abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; plantear; poner sobre el tapete
aanknopen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación calzar; colocar; comenzar; concernir; empezar; enlazar; entablar; iniciar; instalar; marcharse; montar; poner en marcha
aansnijden abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; plantear; poner sobre el tapete
aanwassen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir ascender; subir
aanwinnen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
aanzwellen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
bezwaren aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar hacer objeciones contra; objetar contra; oponerse a; pesar sobre
de hoogte ingaan aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir alzar el vuelo; alzarse; ascender; despegar; echarse a volar; elevarse; escalar; inclinarse hacia arriba; montarse; subir; surgir; venir hacia arriba
entameren abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; plantear
expanderen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse
gedijen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir florecer; medrar
gesprek aanknopen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación
gewicht toevoegen aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar
groeien aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir crecer; criarse
groter worden aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
omhooggaan aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir subir
openen abordar; abrir; agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse; inaugurar; lanzar; trabar conversación abrir; abrirse; abrirse paso; comenzar; desatornillar; descubrir; desencerrar; desenroscar; destapar; destornillar; empezar; hacer accesible; hacer público; inaugurar; iniciar
opvoeren aumentar; aumentar la potencia de un motor; elevar
opwerpen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; arrojar en lo alto; echar al aire; erigir; erigirse; lanzar; lanzar al aire; levantar; plantear
opzetten aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir agobiar; animar; apurar; disecar; incitar
starten abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abrir; acentuar; activarse; afilar; arrancar; comenzar; conectar; despegar; empezar; emprender; engordar; entornar; entrar en; inaugurar; iniciar; poner en marcha; ponerse en marcha; ponerse en movimiento
stijgen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir alzar el vuelo; alzarse; ascender; despegar; echarse a volar; elevarse; escalar; inclinarse hacia arriba; ir subiendo; montarse; subir; surgir; venir hacia arriba
te berde brengen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; plantear; proponer; sugerir
ter sprake brengen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; avivar; plantear; poner sobre el tapete; sacar a relucir
toenemen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
uitbouwen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse construir; construir pegado a
uitbreiden agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse agrandar; expandir; extender; hacer ampliaciones; incrementar; reemplazar; suplir
uitdijen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse crecer; dilatarse; hincharse
verbreiden agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse darse a conocer por todas partes; esparcir; pregonar; sembrar a voleo
vergroten aumentar; aumentar la potencia de un motor; elevar agrandar; extender; hacer ampliaciones; incrementar; reemplazar; suplir
vermeerderen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; engrandecer; extender; hacer ampliaciones; hincharse; subir; surgir agrandar; extender; hacer ampliaciones; incrementar; reemplazar; suplir
verruimen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse
verwijden agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse ensanchar
verzwaren aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar agraviar; hacer más pesado; reforzar
zwaarder maken aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar agraviar; complicar; complicarse más; dificultar; estorbar; hacer más difícil; hacer más pesado; obstruir; reforzar

Synoniemen voor "aumentar":


Wiktionary: aumentar

aumentar
verb
  1. toenemen
  2. sterker worden
  3. iets naar boven toe doen bewegen
  4. naar boven gaan, toenemen
  5. groter worden in getal of maat
  6. in getal doen toenemen of laten toenemen

Cross Translation:
FromToVia
aumentar verhogen; vergroten; aanvullen augment — to increase, make larger or supplement
aumentar vergroten; uitbreiden enhance — augment or make something greater
aumentar toenemen increase — become larger
aumentar opvoeren increase — make larger
aumentar stijgen rise — of a quantity, etc: to increase
aumentar oprekken; uitbreiden; uitleggen; verruimen; verwijden; uitbouwen; vergroten agrandirrendre plus grand.
aumentar meer gaan betalen; opslag geven; groeien; aangroeien; stijgen; toenemen; vergroten; vermeerderen; uitbouwen; uitbreiden; gedijen; wassen; aanwassen augmenterrendre une quantité plus grande.
aumentar groeien; aangroeien; toenemen; aandikken; verdikken; dik worden; zich verdikken grossirrendre gros, plus ample, plus volumineux.

Verwante vertalingen van aumentar