Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor bastar (Spaans) in het Nederlands

bastar:

bastar werkwoord

  1. bastar
    voldoen; volstaan
    • voldoen werkwoord (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
    • volstaan werkwoord (volsta, volstaat, volstond, volstonden, volstaan)
  2. bastar
    toereikend zijn; genoeg zijn
    • toereikend zijn werkwoord (ben toereikend, bent toereikend, was toereikend, waren toereikend, toereikend geweest)
    • genoeg zijn werkwoord (is genoeg, was genoeg, genoeg geweest)

Conjugations for bastar:

presente
  1. basto
  2. bastas
  3. basta
  4. bastamos
  5. bastáis
  6. bastan
imperfecto
  1. bastaba
  2. bastabas
  3. bastaba
  4. bastábamos
  5. bastabais
  6. bastaban
indefinido
  1. basté
  2. bastaste
  3. bastó
  4. bastamos
  5. bastasteis
  6. bastaron
fut. de ind.
  1. bastaré
  2. bastarás
  3. bastará
  4. bastaremos
  5. bastaréis
  6. bastarán
condic.
  1. bastaría
  2. bastarías
  3. bastaría
  4. bastaríamos
  5. bastaríais
  6. bastarían
pres. de subj.
  1. que baste
  2. que bastes
  3. que baste
  4. que bastemos
  5. que bastéis
  6. que basten
imp. de subj.
  1. que bastara
  2. que bastaras
  3. que bastara
  4. que bastáramos
  5. que bastarais
  6. que bastaran
miscelánea
  1. ¡basta!
  2. ¡bastad!
  3. ¡no bastes!
  4. ¡no bastéis!
  5. bastado
  6. bastando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor bastar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voldoen desembolso; liquidar; pago
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
genoeg zijn bastar
toereikend zijn bastar
voldoen bastar abonar una factura; arreglar; pagar; saldar
volstaan bastar

Synoniemen voor "bastar":


Wiktionary: bastar


Cross Translation:
FromToVia
bastar voldoende; voldoen genügen — für einen bestimmten Zweck in ausreichendem Maß zur Verfügung stehen
bastar genoeg; zijn; volstaan; voldoen suffice — be enough, sufficient, adequate
bastar toereiken; toereikend zijn; voldoende zijn; voldoen; volstaan suffire — Pouvoir satisfaire à quelque chose ou à un but donné.