Spaans

Uitgebreide vertaling voor concebir (Spaans) in het Nederlands

concebir:

concebir werkwoord

  1. concebir (comprender; entender; darse cuenta de; captar)
    begrijpen; snappen; inzien; met het verstand vatten
    • begrijpen werkwoord (begrijp, begrijpt, begreep, begrepen, begrepen)
    • snappen werkwoord (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • inzien werkwoord (zie in, ziet in, zag in, zagen in, ingezien)
  2. concebir (armar; hacer; crear; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
  3. concebir (tomarse; entender)
    begrijpen; opvatten
    • begrijpen werkwoord (begrijp, begrijpt, begreep, begrepen, begrepen)
    • opvatten werkwoord (vat op, vatte op, vatten op, opgevat)
  4. concebir (darse cuenta de; comprender; reconocer; )
    realiseren; onderkennen; beseffen; inzien; doorzien
    • realiseren werkwoord (realiseer, realiseert, realiseerde, realiseerden, gerealiseerd)
    • onderkennen werkwoord (onderken, onderkent, onderkende, onderkenden, onderkend)
    • beseffen werkwoord (besef, beseft, besefte, beseften, beseft)
    • inzien werkwoord (zie in, ziet in, zag in, zagen in, ingezien)
    • doorzien werkwoord (doorzie, doorziet, doorzag, doorzagen, doorzien)
  5. concebir (empollar; cultivar; incubar; )
    uitbroeden; broeden; warmhouden
    • uitbroeden werkwoord (broed uit, broedt uit, broedde uit, broedden uit, uitgebroed)
    • broeden werkwoord (broed, broedt, broedde, broedden, gebroed)
    • warmhouden werkwoord
  6. concebir (desarrollarse; convertirse en; desplegar; desarrollar)
    opgraven; graven; scheppen; opdelven
    • opgraven werkwoord (graaf op, graaft op, groef op, groeven op, opgegraven)
    • graven werkwoord (graaf, graaft, groef, groeven, gegraven)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • opdelven werkwoord
  7. concebir (crear; diseñar; extraer; )
    concipiëren
    • concipiëren werkwoord (concipieer, concipieert, concipieerde, concipieerden, geconcipieerd)
  8. concebir (arreglar; montar; establecer; )
    installeren; inrichten
    • installeren werkwoord (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
    • inrichten werkwoord (richt in, richtte in, richtten in, ingericht)

Conjugations for concebir:

presente
  1. concibo
  2. concibes
  3. concibe
  4. concebimos
  5. concebís
  6. conciben
imperfecto
  1. concebía
  2. concebías
  3. concebía
  4. concebíamos
  5. concebíais
  6. concebían
indefinido
  1. concebí
  2. concebiste
  3. concibió
  4. concebimos
  5. concebisteis
  6. concibieron
fut. de ind.
  1. concebiré
  2. concebirás
  3. concebirá
  4. concebiremos
  5. concebiréis
  6. concebirán
condic.
  1. concebiría
  2. concebirías
  3. concebiría
  4. concebiríamos
  5. concebiríais
  6. concebirían
pres. de subj.
  1. que conciba
  2. que concibas
  3. que conciba
  4. que concibamos
  5. que concibáis
  6. que conciban
imp. de subj.
  1. que concibiera
  2. que concibieras
  3. que concibiera
  4. que concibiéramos
  5. que concibierais
  6. que concibieran
miscelánea
  1. ¡concibe!
  2. ¡concebid!
  3. ¡no concibas!
  4. ¡no concibáis!
  5. concebido
  6. concebiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor concebir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begrijpen coger; comprender; entender
broeden empollada
inrichten aprovisionamiento; decoración
maken confección; elaboración; fabricación; producción
scheppen elaboración; fabricación; palas
snappen coger; comprender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begrijpen captar; comprender; concebir; darse cuenta de; entender; tomarse
beseffen calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer
broeden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar
concipiëren concebir; crear; diseñar; extraer; proyectar; sacar con pala; trabajar con pala; trazar
doorzien calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer caer en la cuenta de; comprender; entender; ver el juego
graven concebir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar excavar
in het leven roepen armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar
inrichten arreglar; colocar; colocarse; comenzar; concebir; constituir; construir; destinar; establecer; estacionar; estructurar; instalar; montar amueblar; aprovisionar; arreglar; decorar y amueblar
installeren arreglar; colocar; colocarse; comenzar; concebir; constituir; construir; destinar; establecer; estacionar; estructurar; instalar; montar construir; crear; establecer; formar; instalar; nombrar
inzien calar; captar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer calar; comprender; dar un vistazo a; echar un vistazo; echar una mirada; entender; ojear; pasar los ojos
maken armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar amasar; arreglar; constituir; corregir; crear; dar forma; dar masajes; elaborar; fabricar; fijar; formar; hacer; macerar; masajear; modelar; modificar; producir; reajustar; remendar; reparar; restaurar
met het verstand vatten captar; comprender; concebir; darse cuenta de; entender
onderkennen calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer
opdelven concebir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar
opgraven concebir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar
opvatten concebir; entender; tomarse
realiseren calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer desarrollar; explotar; hacer realidad; realizar
scheppen armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; desarrollarse; desplegar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar comer con cuchara
snappen captar; comprender; concebir; darse cuenta de; entender atrapar; cautivar; cazar; coger; coger en flagrante; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar
uitbroeden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar
warmhouden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorzien claro; evidente; obvio; ostensible

Synoniemen voor "concebir":


Wiktionary: concebir

concebir
verb
  1. opvatten als
  2. begrijpen

Cross Translation:
FromToVia
concebir voortbrengen beget — to procreate
concebir zwanger worden conceive — to become pregnant
concebir voortbrengen engender — to bring into existence, cause

Verwante vertalingen van concebir