Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal cruces

Vertaal cruces van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. cruces:
  2. cruce:
  3. cruz:
  4. cruzar:
  5. cruzarse:
  6. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor cruces (Spaans) in het Nederlands

cruces:

cruces [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la cruces (entrepiernas)
    de kruizen
    • kruizen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. la cruces (vejamen; inconveniente; calamidad; )
    het torment; de kwelling; de agonie; de grief; de verschrikking; de nood
    • torment [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • agonie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • grief [de ~] zelfstandig naamwoord
    • verschrikking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cruces:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agonie avinagrado; bromista; calamidad; cruces; inconveniente; pesada; sostenido; vejamen agonía; angustia mortal; miedo mortal
grief avinagrado; bromista; calamidad; cruces; inconveniente; pesada; sostenido; vejamen agonía; azote; desgracia; dolencia; enfermedad; inconveniente; injuria; insulto; lamentación; llanto; mal; objeción; ofensa; queja; querella; reclamación; reproche; suplicio; suspiro; vejación
kruizen cruces; entrepiernas
kwelling avinagrado; bromista; calamidad; cruces; inconveniente; pesada; sostenido; vejamen agonía; azote; desgracia; suplicio; vejación
nood avinagrado; bromista; calamidad; cruces; inconveniente; pesada; sostenido; vejamen adversidad; agonía; azote; crisis; desastre; desgracia; estado de alarma; estado de alerta; estado de emergencia; indigencia; miseria; necesidad; necesitado de ayuda; pena; pesadumbre; suplicio; vejación
torment avinagrado; bromista; calamidad; cruces; inconveniente; pesada; sostenido; vejamen
verschrikking avinagrado; bromista; calamidad; cruces; inconveniente; pesada; sostenido; vejamen asco; espanto; horror; repugnancia; susto; terror
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
kwelling suplicio

Verwante woorden van "cruces":


cruces vorm van cruce:

cruce [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cruce (paso de cebra; cruza; cruzamiento; )
    het zebrapad; voetgangersoversteekplaats; de oversteek; de oversteekplaats
  2. el cruce (punto de intersección)
    het kruispunt; de kruising; punt waar lijnen elkaar kruisen
  3. el cruce (bifurcación)
    de tweesprong; de wegsplitsing
  4. el cruce (punto nodal; intersección; glorieta; )
    het verkeersknooppunt; het kruispunt; het knooppunt
  5. el cruce (encrucijada; desviación; cruce múltiple; )
    de kruising; de splitsing; het kruispunt; de wegsplitsing; de wegkruising; kruising van straten
  6. el cruce (bifurcación; reparto; encrucijada de caminos; )
    de splitsing; de wegsplitsing; de driesprong
  7. el cruce
    de kruising
    • kruising [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  8. el cruce (bifurcación; encrucijada; división; )
    de splitsing; de aftakking; de vertakking
  9. el cruce (bastardo; mezcla; híbrido; )
    de hybride; de bastaard
    • hybride [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bastaard [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  10. el cruce (encrucijada de caminos; encrucijada; cruza; )
    de overweg
    • overweg [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cruce:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftakking bifurcación; confluencia de ríos; confluente; cruce; cruce múltiple; desviación; división; empalme; encrucijada; encrucijada de caminos; escisión; fragmentación; horquilla; partición; punto de intersección; rama; ramificación; reparto; trivio
bastaard bastardo; cruce; cruzamiento; empalme; forma intermedia; hijo bastardo; híbrido; mezcla bastardo; bribón; desgraciado; hijo bastardo
driesprong bifurcación; confluencia de ríos; confluente; cruce; cruce múltiple; desviación; división; empalme; encrucijada; encrucijada de caminos; escisión; fragmentación; horquilla; partición; punto de intersección; rama; ramificación; reparto; trivio
hybride bastardo; cruce; cruzamiento; empalme; forma intermedia; hijo bastardo; híbrido; mezcla
knooppunt cruce; cruce múltiple; empalme; empalme circulatorio; encrucijada de caminos; glorieta; intersección; punto nodal nodo
kruising cruce; cruce múltiple; cruzamiento; desviación; encrucijada; encrucijada de caminos; partición; punto de intersección
kruising van straten cruce; cruce múltiple; cruzamiento; desviación; encrucijada; encrucijada de caminos; partición; punto de intersección
kruispunt cruce; cruce múltiple; cruzamiento; desviación; empalme; empalme circulatorio; encrucijada; encrucijada de caminos; glorieta; intersección; partición; punto de intersección; punto nodal
oversteek cruce; cruce múltiple; cruza; cruzamiento; encrucijada; encrucijada de caminos; paso cebra; paso de cebra; paso de peatones; punto de intersección
oversteekplaats cruce; cruce múltiple; cruza; cruzamiento; encrucijada; encrucijada de caminos; paso cebra; paso de cebra; paso de peatones; punto de intersección
overweg cruce; cruce múltiple; cruza; cruzamiento; encrucijada; encrucijada de caminos; punto de intersección
punt waar lijnen elkaar kruisen cruce; punto de intersección
splitsing bifurcación; confluencia de ríos; confluente; cruce; cruce múltiple; cruzamiento; desviación; división; empalme; encrucijada; encrucijada de caminos; escisión; fragmentación; horquilla; partición; punto de intersección; rama; ramificación; reparto; trivio
tweesprong bifurcación; cruce
verkeersknooppunt cruce; cruce múltiple; empalme; empalme circulatorio; encrucijada de caminos; glorieta; intersección; punto nodal
vertakking bifurcación; confluencia de ríos; confluente; cruce; cruce múltiple; desviación; división; empalme; encrucijada; encrucijada de caminos; escisión; fragmentación; horquilla; partición; punto de intersección; rama; ramificación; reparto; trivio bifurcación; rama; ramificación; subdelegación; subdirección; subdivisión
voetgangersoversteekplaats cruce; cruce múltiple; cruza; cruzamiento; encrucijada; encrucijada de caminos; paso cebra; paso de cebra; paso de peatones; punto de intersección
wegkruising cruce; cruce múltiple; cruzamiento; desviación; encrucijada; encrucijada de caminos; partición; punto de intersección
wegsplitsing bifurcación; confluencia de ríos; confluente; cruce; cruce múltiple; cruzamiento; desviación; división; empalme; encrucijada; encrucijada de caminos; escisión; fragmentación; horquilla; partición; punto de intersección; rama; ramificación; reparto; trivio
zebrapad cruce; cruce múltiple; cruza; cruzamiento; encrucijada; encrucijada de caminos; paso cebra; paso de cebra; paso de peatones; punto de intersección
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vertakking crear una bifurcación

Verwante woorden van "cruce":


Synoniemen voor "cruce":


Wiktionary: cruce

cruce
noun
  1. een punt
  2. een plaats waar twee of meer wegen elkaar kruisen
  3. punt waar vier wegen samenkomen
Cross Translation:
FromToVia
• cruce → kruising ↔ crossing — intersection where roads, lines, or tracks cross
• cruce → kruispunt; kruising ↔ crossroads — intersection
• cruce → zebrapad; oversteekplaats ↔ crosswalk — place where pedestrians can cross a street
• cruce → kruispunt; kruising ↔ intersection — junction of two or more paths, etc
• cruce → overgang ↔ Übergang — der Vorgang des Überschreitens oder Überquerens eines Hindernisses

cruz:

cruz [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la cruz (hombro)
    de schouder; de schoft
    • schouder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schoft [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la cruz (forma de cruz)
    het kruis; kruisvorm
    • kruis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kruisvorm [znw.] zelfstandig naamwoord

cruz [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cruz (crucifijo)
    het crucifix; het kruisbeeld

cruz

  1. cruz
    het kruisje
    • kruisje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cruz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crucifix crucifijo; cruz
kruis cruz; forma de cruz aflicción; dura prueba; genitales; melancolía; partes delicadas; pena; pesar; sufrimiento; suplicio; tentación; tristeza
kruisbeeld crucifijo; cruz
kruisje cruz crucecilla; crucecita
kruisvorm cruz; forma de cruz
schoft cruz; hombro bellaco; bribón; cabrón; canalla; desgraciado; granuja; hijo de puta; mal bicho; mala bestia; miserable; tunante
schouder cruz; hombro

Verwante woorden van "cruz":


Synoniemen voor "cruz":


Wiktionary: cruz

Cross Translation:
FromToVia
• cruz → kruis ↔ cross — geometrical figure
• cruz → obsessie; juk; last ↔ incubus — oppressive thing or person; a burden
• cruz → kruis ↔ Kreuz — Symbol
• cruz → kruis ↔ croix — antiq|fr sorte de gibet où l’on attachait, dans l’antiquité, certains criminels.

cruzar:

cruzar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cruzar (atravesar)
    het overlopen; het oversteken

cruzar werkwoord

  1. cruzar (atravesar)
    oversteken
    • oversteken werkwoord (steek over, steekt over, stak over, staken over, overgestoken)
  2. cruzar (atravesar)
    dwars oversteken
    • dwars oversteken werkwoord (steek dwars over, steekt dwars over, stak dwars over, staken dwars over, dwars overgestoken)
  3. cruzar (crucificar)
    kruisen; een kruis slaan
  4. cruzar (pasar; atravesar)
    overgaan
    • overgaan werkwoord (ga over, gaat over, ging over, gingen over, overgegaan)
  5. cruzar (tejer con sarga)
    keperen
    • keperen werkwoord (keper, kepert, keperde, keperden, gekeperd)
  6. cruzar (partir; cortar; hendir; )
    kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen
    • kloven werkwoord (kloof, klooft, kloofde, kloofden, gekloofd)
    • klieven werkwoord (klief, klieft, kliefde, kliefden, gekliefd)
    • doormidden hakken werkwoord
    • doorklieven werkwoord (klief door, klieft door, kliefde door, kliefden door, doorgekliefd)
    • doorhakken werkwoord (hak door, hakt door, hakte door, hakten door, doorgehakt)
    • doorhouwen werkwoord (houw door, houwt door, houwde door, houwden door, doorgehouwd)
    • in tweeën houwen werkwoord
  7. cruzar (clavar; navegar; maniobrar; )
    opkruisen; oplaveren

Conjugations for cruzar:

presente
  1. cruzo
  2. cruzas
  3. cruza
  4. cruzamos
  5. cruzáis
  6. cruzan
imperfecto
  1. cruzaba
  2. cruzabas
  3. cruzaba
  4. cruzábamos
  5. cruzabais
  6. cruzaban
indefinido
  1. crucé
  2. cruzaste
  3. cruzó
  4. cruzamos
  5. cruzasteis
  6. cruzaron
fut. de ind.
  1. cruzaré
  2. cruzarás
  3. cruzará
  4. cruzaremos
  5. cruzaréis
  6. cruzarán
condic.
  1. cruzaría
  2. cruzarías
  3. cruzaría
  4. cruzaríamos
  5. cruzaríais
  6. cruzarían
pres. de subj.
  1. que cruce
  2. que cruces
  3. que cruce
  4. que crucemos
  5. que crucéis
  6. que crucen
imp. de subj.
  1. que cruzara
  2. que cruzaras
  3. que cruzara
  4. que cruzáramos
  5. que cruzarais
  6. que cruzaran
miscelánea
  1. ¡cruza!
  2. ¡cruzad!
  3. ¡no cruces!
  4. ¡no crucéis!
  5. cruzado
  6. cruzando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor cruzar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kloven abismos
overlopen atravesar; cruzar
oversteken atravesar; cruzar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorhakken atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doorhouwen atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doorklieven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
doormidden hakken atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
dwars oversteken atravesar; cruzar
een kruis slaan crucificar; cruzar
in tweeën houwen atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar
keperen cruzar; tejer con sarga
klieven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar hacer pedazos
kloven atravesar; cortar; cruzar; escindir; fisionar; hender; hendir; hendirse; partir; rajar; surcar hacer pedazos
kruisen crucificar; cruzar bordear; navegar
opkruisen bandearse; bordear; clavar; contemporizar; crucificar; cruzar; dar una de cal y otra de arena; maniobrar; nadar y guardar la ropa; navegar; transigir; virar de bordo
oplaveren bandearse; bordear; clavar; contemporizar; crucificar; cruzar; dar una de cal y otra de arena; maniobrar; nadar y guardar la ropa; navegar; transigir; virar de bordo
overgaan atravesar; cruzar; pasar hacer sonar; sonar
oversteken atravesar; cruzar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
overgaan timbre

Synoniemen voor "cruzar":


Wiktionary: cruzar

cruzar
verb
  1. aan de overzijde van iets geraken
Cross Translation:
FromToVia
• cruzar → doorkruisen ↔ cross — contradict or frustrate the plans of
• cruzar → kruisen ↔ cross — travel in a direction or path that will intersect with that another
• cruzar → schrappen ↔ cross out — to strike out
• cruzar → kruisen ↔ kreuzen — Biologie: Tiere oder Pflanzen verschiedener Art, Rasse, Gattung oder Sorte zur Paarung bzw. geschlechtlichen Vereinigung bringen
• cruzar → overzetten ↔ übersetzen — (intransitiv) mit einer Fähre von einem Gewässerufer zum anderen fahren

cruces vorm van cruzarse:

cruzarse werkwoord

  1. cruzarse (correrse; desvanecerse; borrar; )
    vervagen; vervloeien; in elkaar overlopen

Conjugations for cruzarse:

presente
  1. me cruzo
  2. te cruzas
  3. se cruza
  4. nos cruzamos
  5. os cruzáis
  6. se cruzan
imperfecto
  1. me cruzaba
  2. te cruzabas
  3. se cruzaba
  4. nos cruzábamos
  5. os cruzabais
  6. se cruzaban
indefinido
  1. me crucé
  2. te cruzaste
  3. se cruzó
  4. nos cruzamos
  5. os cruzasteis
  6. se cruzaron
fut. de ind.
  1. me cruzaré
  2. te cruzarás
  3. se cruzará
  4. nos cruzaremos
  5. os cruzaréis
  6. se cruzarán
condic.
  1. me cruzaría
  2. te cruzarías
  3. se cruzaría
  4. nos cruzaríamos
  5. os cruzaríais
  6. se cruzarían
pres. de subj.
  1. que me cruce
  2. que te cruces
  3. que se cruce
  4. que nos crucemos
  5. que os crucéis
  6. que se crucen
imp. de subj.
  1. que me cruzara
  2. que te cruzaras
  3. que se cruzara
  4. que nos cruzáramos
  5. que os cruzarais
  6. que se cruzaran
miscelánea
  1. ¡cruzate!
  2. ¡cruzaos!
  3. ¡no te cruces!
  4. ¡no os crucéis!
  5. cruzado
  6. cruzándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor cruzarse:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in elkaar overlopen borrar; correrse; cruzarse; desdibujar; desvanecerse; diluirse; disipar
vervagen borrar; correrse; cruzarse; desdibujar; desvanecerse; diluirse; disipar borrar; descolorarse; desdibujar; desteñirse; desvanecerse; disipar; empalidecer; palidecer; ponerse pálido
vervloeien borrar; correrse; cruzarse; desdibujar; desvanecerse; diluirse; disipar







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0815 seconde
Page rendered in 1.0 seconds