Spaans

Uitgebreide vertaling voor devolver (Spaans) in het Nederlands

devolver:

devolver werkwoord

  1. devolver (restituir; reenviar)
    retourneren; teruggeven; terugzenden; terugbrengen
    • retourneren werkwoord (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)
    • teruggeven werkwoord (geef terug, geeft terug, gaf terug, gaven terug, teruggegeven)
    • terugzenden werkwoord (zend terug, zendt terug, zond terug, zonden terug, teruggezonden)
    • terugbrengen werkwoord (breng terug, brengt terug, bracht terug, brachten terug, teruggebracht)
  2. devolver (reenviar; volver a enviar; remitir; )
    terugsturen
    • terugsturen werkwoord (stuur terug, stuurt terug, stuurde terug, stuurden terug, teruggestuurd)
  3. devolver (vomitar)
    overgeven; kotsen; spugen; spuwen; braken; uitbraken
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • spuwen werkwoord (spuw, spuwt, spuwde, spuwden, gespuwd)
    • braken werkwoord (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)
    • uitbraken werkwoord (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)
  4. devolver (abonar honorarios; gratificar; recompensar; )
    honoreren; belonen; betalen; bezoldigen; salariëren
    • honoreren werkwoord (honoreer, honoreert, honoreerde, honoreerden, gehonoreerd)
    • belonen werkwoord (beloon, beloont, beloonde, beloonden, beloond)
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • bezoldigen werkwoord (bezoldig, bezoldigt, bezoldigde, bezoldigden, bezoldigd)
    • salariëren werkwoord (salariëer, salariëert, salariëerde, salariëerden, gesalariëerd)
  5. devolver (vomitar; cambiar la peseta; arrojar)
    vomeren; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; braken
    • vomeren werkwoord (vomeer, vomeert, vomeerde, vomeerden, gevomeerd)
    • kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • uitbraken werkwoord (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)
    • braken werkwoord (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)
  6. devolver (restituir; reembolsar)
    restitueren
    • restitueren werkwoord (restitueer, restitueert, restitueerde, restitueerden, gerestitueerd)
  7. devolver (ceder; entregar)
    afstaan; overgeven
    • afstaan werkwoord (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
  8. devolver (entregar a; enviar; mandar; remitir; retransmitir)
    capituleren; opgeven; zich overgeven; overgeven; uitleveren
    • capituleren werkwoord (capituleer, capituleert, capituleerde, capituleerden, gecapituleerd)
    • opgeven werkwoord (geef op, geeft op, gaf op, gaven op, opgegeven)
    • zich overgeven werkwoord
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • uitleveren werkwoord (lever uit, levert uit, leverde uit, leverden uit, uitgeleeefd)
  9. devolver
  10. devolver (restituir; traer; remitir; )
    terugbezorgen
    • terugbezorgen werkwoord (bezorg terug, bezorgt terug, bezorgde terug, bezorgden terug, terugbezorgd)
  11. devolver (remitir; rechazar; restituir)
    teruggooien; terugwerpen
    • teruggooien werkwoord (gooi terug, gooit terug, gooide terug, gooiden terug, teruggegooid)
    • terugwerpen werkwoord (werp terug, werpt terug, wierp terug, wierpen terug, teruggeworpen)

Conjugations for devolver:

presente
  1. devuelvo
  2. devuelves
  3. devuelve
  4. devolvemos
  5. devolvéis
  6. devuelven
imperfecto
  1. devolvía
  2. devolvías
  3. devolvía
  4. devolvíamos
  5. devolvíais
  6. devolvían
indefinido
  1. devolví
  2. devolviste
  3. devolvió
  4. devolvimos
  5. devolvisteis
  6. devolvieron
fut. de ind.
  1. devolveré
  2. devolverás
  3. devolverá
  4. devolveremos
  5. devolveréis
  6. devolverán
condic.
  1. devolvería
  2. devolverías
  3. devolvería
  4. devolveríamos
  5. devolveríais
  6. devolverían
pres. de subj.
  1. que devuelva
  2. que devuelvas
  3. que devuelva
  4. que devolvamos
  5. que devolváis
  6. que devuelvan
imp. de subj.
  1. que devolviera
  2. que devolvieras
  3. que devolviera
  4. que devolviéramos
  5. que devolvierais
  6. que devolvieran
miscelánea
  1. ¡devuelve!
  2. ¡devolved!
  3. ¡no devuelvas!
  4. ¡no devolváis!
  5. devuelto
  6. devolviendo
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor devolver:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstaan abastecimiento; entrega; expedición; suministro
betalen desembolso; liquidar; pago
braken vómitos
kotsen vómitos
opgeven solicitar
overgeven capitulación; entrega; rendición; vómitos
restitueren arreglo; restitución
spugen vómitos
spuwen escupir; escupitajo; vómitos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstaan ceder; devolver; entregar
belonen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
betalen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona admitir; arreglar; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir; saldar
bezoldigen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
braken arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar
capituleren devolver; entregar a; enviar; mandar; remitir; retransmitir capitular; entregarse; rendirse
honoreren abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
kotsen arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar
opgeven devolver; entregar a; enviar; mandar; remitir; retransmitir abandonar; abandonar toda esperanza; apuntarse para; capitular; dejar; dejar de; desahuciar; desemprender; desenganchar; desentenderse; desistir de; desprenderse; desvincular; empatar; entregar; entregarse; escupir; excretar; inmolar; inscribir; ofrecer; ofrendar; parar; perder toda esperanza; prescendir de; quedar eliminado; registrar; rendirse; renunciar a; retirarse; sacrificar; salir; salir de; soltar; suscribirse a; suspender; terminar
overgeven arrojar; cambiar la peseta; ceder; devolver; entregar; entregar a; enviar; mandar; remitir; retransmitir; vomitar dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; rendir; transmitir; traspasar
restitueren devolver; reembolsar; restituir
retourneren devolver; reenviar; restituir dar la vuelta; dar marcha atrás; regresar; retroceder
salariëren abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
spugen arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar escupir; vomitar
spuwen devolver; vomitar escupir; vomitar
terecht brengen devolver
terugbezorgen devolver; llevar; reembolsar; reenviar; remitir; restablecer; restituir; traer
terugbrengen devolver; reenviar; restituir
teruggeven devolver; reenviar; restituir
teruggooien devolver; rechazar; remitir; restituir
terugsturen devolver; no dejar pasar; reembolsar; reenviar; remitir; restituir; volver a enviar
terugwerpen devolver; rechazar; remitir; restituir
terugzenden devolver; reenviar; restituir
uitbraken arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar
uitleveren devolver; entregar a; enviar; mandar; remitir; retransmitir
vomeren arrojar; cambiar la peseta; devolver; vomitar
zich overgeven devolver; entregar a; enviar; mandar; remitir; retransmitir capitular; entregarse; rendirse

Synoniemen voor "devolver":


Wiktionary: devolver

devolver
verb
  1. genuttigd voedselwaar ongewild door de mond naar buiten brengen
  2. (overgankelijk) Iets wat afgenomen was opnieuw geven
  3. braken
  4. naar het punt van vertrek brengen
  5. naar de eigenaar brengen
  6. (overgankelijk) weer aan de oorspronkelijke eigenaar overhandigen
  7. iets (of iemand) weer naar de plaats doen vertrekken waar het vandaan kwam

Cross Translation:
FromToVia
devolver overgeven hand over — to relinquish control or possession
devolver teruggeven return — to give something back to its original holder or owner
devolver terugbrengen return — to take something back to a retailer for a refund
devolver overgeven; braken; kotsen vomit — to regurgitate the contents of a stomach
devolver braken; kotsen; overgeven; spugen; afkeuren; afwijzen; terugwijzen; vertikken; weigeren; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; terugdringen; verdringen; weren; ontzenuwen; weerleggen; afslaan; verwerpen; wraken; nee zeggen tegen; vergooien; weggooien; wegwerpen rejeter — Traductions à trier suivant le sens
devolver herplaatsen; terugplaatsen; terugzetten remettreTraductions à trier suivant le sens.
devolver teruggeven; braken; kotsen; overgeven; spugen; vomeren; doen; laten; laten doen; maken rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
devolver aanhouden; afdanken; afmonsteren; doorsturen; doorzenden; heruitzenden; ontslaan; ontzetten; refereren; reflecteren; retourneren; royeren; spiegelen; terugbezorgen; teruggooien; terugkaatsen; terugsturen; terugwerpen; terugwijzen; uitdrijven; uitstellen; verdagen; verdrijven; verjagen; verschuiven; verwijzen; weerkaatsen; weerspiegelen; wegdrijven; wegjagen renvoyerenvoyer de nouveau.
devolver afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; het oneens zijn; afstoten; verdringen; verduwen; wegdringen; wegduwen; wegstoten; uitdrijven; verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose.
devolver draaien; keren; omdraaien; ronddraaien; wenden; wentelen; zwenken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; terugwijzen; heruitzenden; mengen; mixen; temperen; vermengen; verwarren; wassen; omkeren retourneraller de nouveau en un lieu.

Verwante vertalingen van devolver