Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor engrandecer (Spaans) in het Nederlands

engrandecer:

engrandecer werkwoord

  1. engrandecer (aumentar; crecer; subir; surgir)
    groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan
    • groeien werkwoord (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • toenemen werkwoord (neem toe, neemt toe, nam toe, namen toe, toegenomen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • groter worden werkwoord (word groter, wordt groter, werd groter, werden groter, groter geworden)
    • aanwinnen werkwoord (win aan, wint aan, won aan, wonnen aan, aangewonnen)
    • aangroeien werkwoord (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)
    • aanzwellen werkwoord (zwel aan, zwelt aan, zwol aan, zwollen aan, aangezwollen)
    • opzetten werkwoord (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
    • aanwassen werkwoord (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)
    • gedijen werkwoord (gedij, gedijt, gedijde, gedijden, gedijd)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
    • omhooggaan werkwoord (ga omhoog, gaat omhoog, ging omhoog, gingen omhoog, omhooggegaan)

Conjugations for engrandecer:

presente
  1. engrandezco
  2. engrandeces
  3. engrandece
  4. engrandecemos
  5. engrandecéis
  6. engrandecen
imperfecto
  1. engrandecía
  2. engrandecías
  3. engrandecía
  4. engrandecíamos
  5. engrandecíais
  6. engrandecían
indefinido
  1. engrandecí
  2. engrandeciste
  3. engrandeció
  4. engrandecimos
  5. engrandecisteis
  6. engrandecieron
fut. de ind.
  1. engrandeceré
  2. engrandecerás
  3. engrandecerá
  4. engrandeceremos
  5. engrandeceréis
  6. engrandecerán
condic.
  1. engrandecería
  2. engrandecerías
  3. engrandecería
  4. engrandeceríamos
  5. engrandeceríais
  6. engrandecerían
pres. de subj.
  1. que engrandezca
  2. que engrandezcas
  3. que engrandezca
  4. que engrandezcamos
  5. que engrandezcáis
  6. que engrandezcan
imp. de subj.
  1. que engrandeciera
  2. que engrandecieras
  3. que engrandeciera
  4. que engrandeciéramos
  5. que engrandecierais
  6. que engrandecieran
miscelánea
  1. ¡engrandece!
  2. ¡engrandeced!
  3. ¡no engrandezcas!
  4. ¡no engrandezcáis!
  5. engrandecido
  6. engrandeciendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor engrandecer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwassen crecer
aanzwellen crecer
groeien desarrollo; proceso de crecimiento
groter worden aumento; crecida; crecimiento; expansión; incremento; subida
stijgen alza; ascenso; aumento; crecimiento; despegue; incremento; subir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangroeien aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir acumular; acumularse
aanwassen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir ascender; subir
aanwinnen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
aanzwellen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
de hoogte ingaan aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir alzar el vuelo; alzarse; ascender; despegar; echarse a volar; elevarse; escalar; inclinarse hacia arriba; montarse; subir; surgir; venir hacia arriba
gedijen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir florecer; medrar
groeien aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir crecer; criarse
groter worden aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
omhooggaan aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir subir
opzetten aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir agobiar; animar; apurar; disecar; incitar
stijgen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir alzar el vuelo; alzarse; ascender; despegar; echarse a volar; elevarse; escalar; inclinarse hacia arriba; ir subiendo; montarse; subir; surgir; venir hacia arriba
toenemen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir
vermeerderen aumentar; crecer; engrandecer; subir; surgir agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse; incrementar; reemplazar; suplir

Synoniemen voor "engrandecer":


Wiktionary: engrandecer


Cross Translation:
FromToVia
engrandecer vergroten embiggen — Make bigger