Spaans

Uitgebreide vertaling voor entrar en (Spaans) in het Nederlands

entrar en:

entrar en werkwoord

  1. entrar en (empezar; comenzar; iniciar; )
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  2. entrar en (llegar; venir; hacer su entrada; )
    aankomen
    – na een reis ergens komen 1
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • de trein komt om drie uur aan1
    arriveren
    • arriveren werkwoord (arriveer, arriveert, arriveerde, arriveerden, gearriveerd)
  3. entrar en (entrar; llegar; meterse; )
    betreden; binnenkomen; ingaan; binnentreden; binnengaan; binnenstappen; binnenlopen
    • betreden werkwoord (betreed, betreedt, betrad, betraden, betreden)
    • binnenkomen werkwoord (kom binnen, komt binnen, kwam binnen, kwamen binnen, binnengekomen)
    • ingaan werkwoord (ga in, gaat in, ging in, gingen in, ingegaan)
    • binnentreden werkwoord (treed binnen, treedt binnen, trad binnen, traden binnen, binnengetreden)
    • binnengaan werkwoord (ga binnen, gaat binnen, ging binnen, gingen binnen, binnengegaan)
    • binnenstappen werkwoord (stap binnen, stapt binnen, stapte binnen, stapten binnen, binnengestapt)
    • binnenlopen werkwoord (loop binnen, loopt binnen, liep binnen, liepen binnen, binnengelopen)
  4. entrar en (intrusarse en; invadir; penetrar en)
    binnendringen; binnenvallen; invallen
    • binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
    • binnenvallen werkwoord (val binnen, valt binnen, viel binnen, vielen binnen, binnengevallen)
    • invallen werkwoord (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)
  5. entrar en (invadir; irrumpir; penetrar en)
    binnentrekken; binnenmarcheren
    • binnentrekken werkwoord (trek binnen, trekt binnen, trok binnen, trokken binnen, binnengetrokken)
    • binnenmarcheren werkwoord (marcheer binnen, marcheert binnen, marcheerde binnen, marcheerden binnen, binnengemarcheerd)
  6. entrar en (entrar; subir; rodar por)
    binnenrijden; inrijden
    • binnenrijden werkwoord (rijd binnen, rijdt binnen, reed binnen, reden binnen, binnengereden)
    • inrijden werkwoord (rijd in, rijdt in, reed in, reden in, ingereden)
  7. entrar en (descolgarse; invadir)
    onverwachts langskomen; binnenvallen
  8. entrar en (afluir; afluir a; entrada masiva; entrar a mares; acudir en masa)
    binnenstromen
    • binnenstromen werkwoord (stroom binnen, stroomt binnen, stroomde binnen, stroomden binnen, binnengestroomd)
  9. entrar en (invadir; irrumpir; descolgarse; penetrar en)
  10. entrar en (infiltrarse; intrusiar; adentrar; invadir; penetrar en)
    binnendringen; infiltreren; indringen
    • binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
    • infiltreren werkwoord (infiltreer, infiltreert, infiltreerde, infiltreerden, geïnfiltreerd)
    • indringen werkwoord (dring in, dringt in, drong in, drongen in, ingedrongen)
  11. entrar en (inundar; entrada masiva; afluir; )
    instromen
    • instromen werkwoord (stroom in, stroomt in, stroomde in, stroomden in, ingestroomd)
  12. entrar en (encajar en; meter en; caber en; )
    inpassen; passen in
    • inpassen werkwoord (pas in, past in, paste in, pasten in, ingepast)
    • passen in werkwoord
  13. entrar en (penetrar; perforar; entrar; )
    doordringen; penetreren
    • doordringen werkwoord (dring door, dringt door, drong door, drongen door, doorgedrongen)
    • penetreren werkwoord (penetreer, penetreert, penetreerde, penetreerden, gepenetreerd)
  14. entrar en (afluir a; entrada masiva; afluir; )
    massaal opkomen; toestromen
    • massaal opkomen werkwoord (kom massaal op, komt massaal op, kwam massaal op, kwamen massaal op, massaal opgekomen)
    • toestromen werkwoord (stroom toe, stroomt toe, stroomde toe, stroomden toe, toegestroomd)

Conjugations for entrar en:

presente
  1. entro en
  2. entras en
  3. entra en
  4. entramos en
  5. entráis en
  6. entran en
imperfecto
  1. entraba en
  2. entrabas en
  3. entraba en
  4. entrábamos en
  5. entrabais en
  6. entraban en
indefinido
  1. entré en
  2. entraste en
  3. entró en
  4. entramos en
  5. entrasteis en
  6. entraron en
fut. de ind.
  1. entraré en
  2. entrarás en
  3. entrará en
  4. entraremos en
  5. entraréis en
  6. entrarán en
condic.
  1. entraría en
  2. entrarías en
  3. entraría en
  4. entraríamos en
  5. entraríais en
  6. entrarían en
pres. de subj.
  1. que entre en
  2. que entres en
  3. que entre en
  4. que entremos en
  5. que entréis en
  6. que entren en
imp. de subj.
  1. que entrara en
  2. que entraras en
  3. que entrara en
  4. que entráramos en
  5. que entrarais en
  6. que entraran en
miscelánea
  1. ¡entra! en
  2. ¡entrad! en
  3. ¡no entres! en
  4. ¡no entréis! en
  5. entrado en
  6. entrando en
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor entrar en:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen llegada
aanvangen comienzar; principiar
arriveren llegada
beginnen comienzar; principiar
binnendringen intrusión; penetración
binnengaan entrar
binnenvallen descolgarse; invadir
ingaan comienzo; entrar en vigor
invallen descolgarse; invadir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen acceder; acercarse; aproximarse; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; venir cruzar la meta; engordarse; frecuentar; ganar peso; hacer una visita a; ir a; ir a ver; llegar; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
aanvangen activarse; arrancar; comenzar; despegar; empezar; emprender; entrar en; iniciar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento
arriveren acceder; acercarse; aproximarse; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; venir
beginnen activarse; arrancar; comenzar; despegar; empezar; emprender; entrar en; iniciar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento abrir; arrancar; calzar; colocar; comenzar; empezar; inaugurar; iniciar; instalar; marcharse; montar; poner en marcha
betreden acceder; caer en; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; meterse; pasar a pisar; tomar
binnendringen adentrar; entrar en; infiltrarse; intrusarse en; intrusiar; invadir; penetrar en chusmear; intrusiar; penetrar
binnengaan acceder; caer en; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; meterse; pasar a
binnenkomen acceder; caer en; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; meterse; pasar a
binnenlopen acceder; caer en; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; meterse; pasar a
binnenmarcheren entrar en; invadir; irrumpir; penetrar en
binnenrijden entrar; entrar en; rodar por; subir
binnenstappen acceder; caer en; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; meterse; pasar a
binnenstromen acudir en masa; afluir; afluir a; entrada masiva; entrar a mares; entrar en
binnentreden acceder; caer en; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; meterse; pasar a
binnentrekken entrar en; invadir; irrumpir; penetrar en
binnenvallen descolgarse; entrar en; intrusarse en; invadir; penetrar en
doordringen acceder; adentrar; caer en; caerse; derrumbarse; entrar; entrar de paso; entrar en; filtrarse; penetrar; perforar; perforarse acercarse; alcanzar; allegarse; calar; llegar a; lograr; obtener; penetrar
haven binnenvaren descolgarse; entrar en; invadir; irrumpir; penetrar en
indringen adentrar; entrar en; infiltrarse; intrusiar; invadir; penetrar en chusmear; intrusiar; penetrar
infiltreren adentrar; entrar en; infiltrarse; intrusiar; invadir; penetrar en
ingaan acceder; caer en; entrar; entrar en; hacer su entrada; llegar; meterse; pasar a reaccionar
inpassen caber en; empujar hacia dentro; encajar; encajar en; enmoldar; entrar en; insertar; intercalar; interpolar; interponer; meter en; poner entre; probarse acostumbrar; acostumbrarse a; adaptarse; sentirse a gusto; sentirse como en su casa
inrijden entrar; entrar en; rodar por; subir
instromen acudir en masa; afluir; afluir a; entrada masiva; entrar a mares; entrar en; inundar
invallen entrar en; intrusarse en; invadir; penetrar en bajar los precios; desmoronarse; reemplazar a alquien; sufrir un ataque nervioso; sufrir un bache; surgir; venirse abajo
massaal opkomen acudir en masa; afluir; afluir a; entrada masiva; entrar a mares; entrar en; inundar
onverwachts langskomen descolgarse; entrar en; invadir
passen in caber en; empujar hacia dentro; encajar; encajar en; enmoldar; entrar en; insertar; intercalar; interpolar; interponer; meter en; poner entre; probarse
penetreren acceder; adentrar; caer en; caerse; derrumbarse; entrar; entrar de paso; entrar en; filtrarse; penetrar; perforar; perforarse chusmear; intrusiar; penetrar
starten activarse; arrancar; comenzar; despegar; empezar; emprender; entrar en; iniciar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento abordar; abrir; acentuar; afilar; arrancar; aumentar; conectar; engordar; entornar; inaugurar; lanzar; poner en marcha; trabar conversación
toestromen acudir en masa; afluir; afluir a; entrada masiva; entrar a mares; entrar en; inundar
van start gaan activarse; arrancar; comenzar; despegar; empezar; emprender; entrar en; iniciar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento

Verwante vertalingen van entrar en