Spaans

Uitgebreide vertaling voor invadir (Spaans) in het Nederlands

invadir:

invadir werkwoord

  1. invadir (intrusarse en; entrar en; penetrar en)
    binnendringen; binnenvallen; invallen
    • binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
    • binnenvallen werkwoord (val binnen, valt binnen, viel binnen, vielen binnen, binnengevallen)
    • invallen werkwoord (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)
  2. invadir (sobrevenir)
    bevangen
    • bevangen werkwoord (bevang, bevangt, beving, bevingen, bevangen)
  3. invadir (irrumpir; entrar en; penetrar en)
    binnentrekken; binnenmarcheren
    • binnentrekken werkwoord (trek binnen, trekt binnen, trok binnen, trokken binnen, binnengetrokken)
    • binnenmarcheren werkwoord (marcheer binnen, marcheert binnen, marcheerde binnen, marcheerden binnen, binnengemarcheerd)
  4. invadir (entrar en; irrumpir; descolgarse; penetrar en)
  5. invadir (ir teniendo la impresión)
    bekruipen; het gevoel krijgen
  6. invadir (infiltrarse; intrusiar; adentrar; entrar en; penetrar en)
    binnendringen; infiltreren; indringen
    • binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
    • infiltreren werkwoord (infiltreer, infiltreert, infiltreerde, infiltreerden, geïnfiltreerd)
    • indringen werkwoord (dring in, dringt in, drong in, drongen in, ingedrongen)
  7. invadir (descolgarse; entrar en)
    onverwachts langskomen; binnenvallen

Conjugations for invadir:

presente
  1. invado
  2. invades
  3. invade
  4. invadimos
  5. invadís
  6. invaden
imperfecto
  1. invadía
  2. invadías
  3. invadía
  4. invadíamos
  5. invadíais
  6. invadían
indefinido
  1. invadí
  2. invadiste
  3. invadió
  4. invadimos
  5. invadisteis
  6. invadieron
fut. de ind.
  1. invadiré
  2. invadirás
  3. invadirá
  4. invadiremos
  5. invadiréis
  6. invadirán
condic.
  1. invadiría
  2. invadirías
  3. invadiría
  4. invadiríamos
  5. invadiríais
  6. invadirían
pres. de subj.
  1. que invada
  2. que invadas
  3. que invada
  4. que invadamos
  5. que invadáis
  6. que invadan
imp. de subj.
  1. que invadiera
  2. que invadieras
  3. que invadiera
  4. que invadiéramos
  5. que invadierais
  6. que invadieran
miscelánea
  1. ¡invade!
  2. ¡invadid!
  3. ¡no invadas!
  4. ¡no invadáis!
  5. invadido
  6. invadiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

invadir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el invadir (descolgarse)
    het invallen; binnenvallen

Vertaal Matrix voor invadir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekruipen acometer
binnendringen intrusión; penetración
binnenvallen descolgarse; invadir
invallen descolgarse; invadir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekruipen invadir; ir teniendo la impresión acercarse furtivamente a; acercarse sigilosamente a
bevangen invadir; sobrevenir
binnendringen adentrar; entrar en; infiltrarse; intrusarse en; intrusiar; invadir; penetrar en chusmear; intrusiar; penetrar
binnenmarcheren entrar en; invadir; irrumpir; penetrar en
binnentrekken entrar en; invadir; irrumpir; penetrar en
binnenvallen descolgarse; entrar en; intrusarse en; invadir; penetrar en
haven binnenvaren descolgarse; entrar en; invadir; irrumpir; penetrar en
het gevoel krijgen invadir; ir teniendo la impresión
indringen adentrar; entrar en; infiltrarse; intrusiar; invadir; penetrar en chusmear; intrusiar; penetrar
infiltreren adentrar; entrar en; infiltrarse; intrusiar; invadir; penetrar en
invallen entrar en; intrusarse en; invadir; penetrar en bajar los precios; desmoronarse; reemplazar a alquien; sufrir un ataque nervioso; sufrir un bache; surgir; venirse abajo
onverwachts langskomen descolgarse; entrar en; invadir
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevangen invadido; sobrevenido; transido de; tímido

Synoniemen voor "invadir":


Wiktionary: invadir


Cross Translation:
FromToVia
invadir inunderen; overstromen; binnenrukken; binnenvallen envahir — Occuper par force (sens général)