Spaans

Uitgebreide vertaling voor malograr (Spaans) in het Nederlands

malograr:

malograr werkwoord

  1. malograr (contrariar; parar; hacer la contra; )
    tegenwerken; dwarsbomen; dwarsliggen
    • tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)
    • dwarsbomen werkwoord (dwarsboom, dwarsboomt, dwarsboomde, dwarsboomden, gedwarsboomd)
    • dwarsliggen werkwoord (lig dwars, ligt dwars, lag dwars, lagen dwars, dwarsgelegen)
  2. malograr (destrozar; destruir; derribar; )
    vernietigen; vernielen; ruineren; slopen; afbreken; verwoesten
    • vernietigen werkwoord (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • vernielen werkwoord (verniel, vernielt, vernielde, vernielden, vernield)
    • ruineren werkwoord
    • slopen werkwoord (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)
    • afbreken werkwoord (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • verwoesten werkwoord (verwoest, verwoestte, verwoestten, verwoest)
  3. malograr (estropear; corromper; destruir; )
    ruïneren; in de war sturen; bederven; verzieken; nekken
    • ruïneren werkwoord (ruïneer, ruïneert, ruïneerde, ruïneerden, geruïneerd)
    • in de war sturen werkwoord
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • verzieken werkwoord
    • nekken werkwoord (nek, nekt, nekte, nekten, genekt)
  4. malograr (degenerar; degenerarse; arruinar)
    degenereren; achteruitgaan; verworden; verderven
    • degenereren werkwoord (degenereer, degenereert, degenereerde, degenereerden, gedegenereerd)
    • achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • verworden werkwoord (verword, verwordt, verwerd, verwerden, verworden)
    • verderven werkwoord (verderf, verderft, verdierf, verdierven, verdorven)
  5. malograr (estropear; echar a perder; desperdiciar)
    verprutsen
    • verprutsen werkwoord (verpruts, verprutst, verprutste, verprutsten, verprutst)

Conjugations for malograr:

presente
  1. malogro
  2. malogras
  3. malogra
  4. malogramos
  5. malográis
  6. malogran
imperfecto
  1. malograba
  2. malograbas
  3. malograba
  4. malográbamos
  5. malograbais
  6. malograban
indefinido
  1. malogré
  2. malograste
  3. malogró
  4. malogramos
  5. malograsteis
  6. malograron
fut. de ind.
  1. malograré
  2. malograrás
  3. malogrará
  4. malograremos
  5. malograréis
  6. malograrán
condic.
  1. malograría
  2. malograrías
  3. malograría
  4. malograríamos
  5. malograríais
  6. malograrían
pres. de subj.
  1. que malogre
  2. que malogres
  3. que malogre
  4. que malogremos
  5. que malogréis
  6. que malogren
imp. de subj.
  1. que malograra
  2. que malograras
  3. que malograra
  4. que malográramos
  5. que malograrais
  6. que malograran
miscelánea
  1. ¡malogra!
  2. ¡malograd!
  3. ¡no malogres!
  4. ¡no malogréis!
  5. malogrado
  6. malogrando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor malograr:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan debilitarse; disminuir
bederven degeneración; degradación; descomposición; disolución; eliminación; liquidación; podredumbre; putrefacción
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan arruinar; degenerar; degenerarse; malograr abreviar; ahorrar; arredrarse; bajar; decaer; decrecer; degenerarse; desaparecer; descender; disminuir; echarse para atrás; gastarse; llevarse; menguar; pasar; podrirse; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; retirarse; retroceder; robar; vencer
afbreken demoler; derribar; destrozar; destruir; devastar; malograr; romper abandonar; anular; cortar; demoler; derribar; desguazar; disociar; hacer parar; interrumpir; quebrar; romper; separar
bederven corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr abastecerse de; amargar; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; podrirse; pudrirse; quebrarse; reventar; romperse; triturar
degenereren arruinar; degenerar; degenerarse; malograr degenerarse
dwarsbomen contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar
dwarsliggen contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar
in de war sturen corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr
nekken corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr
ruineren demoler; derribar; destrozar; destruir; devastar; malograr; romper
ruïneren corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr
slopen demoler; derribar; destrozar; destruir; devastar; malograr; romper aflojar; agotar; cansar; consumirse; demoler; derribar; desguazar; echar abajo; morir de sed
tegenwerken contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar complicar; complicarse; dificultar; obstaculizar
verderven arruinar; degenerar; degenerarse; malograr arruinar; corromper; degenerarse; echar a perder; estropear
vernielen demoler; derribar; destrozar; destruir; devastar; malograr; romper arruinar; destrozar; destruir
vernietigen demoler; derribar; destrozar; destruir; devastar; malograr; romper amortizar; aniquilar; anular; cancelar; destruir; disipar; invalidar
verprutsen desperdiciar; echar a perder; estropear; malograr
verwoesten demoler; derribar; destrozar; destruir; devastar; malograr; romper arruinar; destrozar; destruir
verworden arruinar; degenerar; degenerarse; malograr degenerarse
verzieken corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr estropear

Synoniemen voor "malograr":