Spaans

Uitgebreide vertaling voor obstaculizar (Spaans) in het Nederlands

obstaculizar:

obstaculizar werkwoord

  1. obstaculizar (contrariar; parar; hacer la contra; )
    tegenwerken; dwarsbomen; dwarsliggen
    • tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)
    • dwarsbomen werkwoord (dwarsboom, dwarsboomt, dwarsboomde, dwarsboomden, gedwarsboomd)
    • dwarsliggen werkwoord (lig dwars, ligt dwars, lag dwars, lagen dwars, dwarsgelegen)
  2. obstaculizar (dificultar)
    tegenwerken; tegengaan; tegenstreven; weerstreven
    • tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)
    • tegengaan werkwoord (ga tegen, gaat tegen, ging tegen, gingen tegen, tegengegaan)
    • tegenstreven werkwoord (streef tegen, streeft tegen, streefte tegen, streeften tegen, tegengestreefd)
    • weerstreven werkwoord (weerstreef, weerstreeft, weerstreefde, weerstreefden, weerstreefd)
  3. obstaculizar (levantar barricadas en; bloquear; obstruir; poner trabas a)
    barricaderen; versperren
    • barricaderen werkwoord (barricadeer, barricadeert, barricadeerde, barricadeerden, gebarricadeerd)
    • versperren werkwoord (versper, verspert, versperde, versperden, versperd)
  4. obstaculizar (impedir)
    verhinderen; belemmeren; beletten
    • verhinderen werkwoord (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
    • belemmeren werkwoord (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
    • beletten werkwoord (belet, belette, beletten, belet)
  5. obstaculizar (impedir; bloquear; levantar barricadas en)
    verhinderen; belemmeren; beletten; voorkomen; voorkómen
    • verhinderen werkwoord (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
    • belemmeren werkwoord (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
    • beletten werkwoord (belet, belette, beletten, belet)
    • voorkómen werkwoord
  6. obstaculizar (desbaratar; frustrar)
    een stokje steken voor; verijdelen; doen mislukken
  7. obstaculizar (cuajarse; obstruir; entorpecer; )
    kazen
    • kazen werkwoord (kaas, kaast, kaasde, kaasden, gekaasd)

Conjugations for obstaculizar:

presente
  1. obstaculizo
  2. obstaculizas
  3. obstaculiza
  4. obstaculizamos
  5. obstaculizáis
  6. obstaculizan
imperfecto
  1. obstaculizaba
  2. obstaculizabas
  3. obstaculizaba
  4. obstaculizábamos
  5. obstaculizabais
  6. obstaculizaban
indefinido
  1. obstaculicé
  2. obstaculizaste
  3. obstaculizó
  4. obstaculizamos
  5. obstaculizasteis
  6. obstaculizaron
fut. de ind.
  1. obstaculizaré
  2. obstaculizarás
  3. obstaculizará
  4. obstaculizaremos
  5. obstaculizaréis
  6. obstaculizarán
condic.
  1. obstaculizaría
  2. obstaculizarías
  3. obstaculizaría
  4. obstaculizaríamos
  5. obstaculizaríais
  6. obstaculizarían
pres. de subj.
  1. que obstaculice
  2. que obstaculices
  3. que obstaculice
  4. que obstaculicemos
  5. que obstaculicéis
  6. que obstaculicen
imp. de subj.
  1. que obstaculizara
  2. que obstaculizaras
  3. que obstaculizara
  4. que obstaculizáramos
  5. que obstaculizarais
  6. que obstaculizaran
miscelánea
  1. ¡obstaculiza!
  2. ¡obstaculizad!
  3. ¡no obstaculices!
  4. ¡no obstaculicéis!
  5. obstaculizado
  6. obstaculizando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

obstaculizar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el obstaculizar (estorbar; obstruir; dificultar)
    beperken; belemmeren

Vertaal Matrix voor obstaculizar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belemmeren dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
beletten impedir
beperken dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
tegengaan contrarrestar; ir en contra de
voorkomen aire; apariencia; aspecto; cara; expresión; fachada; figura; pretexto; semblante
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barricaderen bloquear; levantar barricadas en; obstaculizar; obstruir; poner trabas a
belemmeren bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar
beletten bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar detener; impedir; retener
beperken acorralar; acotar; aislar; apear; atenuar; cercar; cercenar; cerrar; colocar; comprimir; contener; depositar; derrocar; deslindar; destituir; destronar; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; estafar; incluir; limitar; neutralizar; recortar; reducir; reducirse; restringir; vallar
doen mislukken desbaratar; frustrar; obstaculizar
dwarsbomen contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar
dwarsliggen contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar
een stokje steken voor desbaratar; frustrar; obstaculizar
kazen atiesar; coagularse; cuajarse; endurecerse; entorpecer; hacerse natilla; obstaculizar; obstruir; solidificarse; volver a almidonar
tegengaan dificultar; obstaculizar
tegenstreven dificultar; obstaculizar
tegenwerken contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar complicar; complicarse
verhinderen bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; impedir; importunar
verijdelen desbaratar; frustrar; obstaculizar anular; cancelar; frustrar; impedir
versperren bloquear; levantar barricadas en; obstaculizar; obstruir; poner trabas a
voorkomen acontecer; eliminar un inconveniente; evitar; ocurrir; prevenir un problema; suceder
voorkómen bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar
weerstreven dificultar; obstaculizar
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
voorkomen bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar

Synoniemen voor "obstaculizar":


Wiktionary: obstaculizar

obstaculizar
verb
  1. (overgankelijk) de voortgang verstoren

Cross Translation:
FromToVia
obstaculizar blokkeren hamper — To put a hamper or fetter on; to shackle; to ensnare; to inveigle