Spaans

Uitgebreide vertaling voor reconocer (Spaans) in het Nederlands

reconocer:

reconocer werkwoord

  1. reconocer (darse cuenta de; comprender; entender; )
    realiseren; onderkennen; beseffen; inzien; doorzien
    • realiseren werkwoord (realiseer, realiseert, realiseerde, realiseerden, gerealiseerd)
    • onderkennen werkwoord (onderken, onderkent, onderkende, onderkenden, onderkend)
    • beseffen werkwoord (besef, beseft, besefte, beseften, beseft)
    • inzien werkwoord (zie in, ziet in, zag in, zagen in, ingezien)
    • doorzien werkwoord (doorzie, doorziet, doorzag, doorzagen, doorzien)
  2. reconocer (acceder; confirmar; conceder; )
    bevestigen; onderschrijven; beamen; staven
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • onderschrijven werkwoord (onderschrijf, onderschrijft, onderschreef, onderschreven, onderschreven)
    • beamen werkwoord (beaam, beaamt, beaamde, beaamden, beaamd)
    • staven werkwoord (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)
  3. reconocer (explorar; investigar)
    verkennen; onderzoeken; aftasten
    • verkennen werkwoord (verken, verkent, verkende, verkenden, verkend)
    • onderzoeken werkwoord (onderzoek, onderzoekt, onderzocht, onderzochten, onderzocht)
    • aftasten werkwoord (tast af, tastte af, tastten af, afgetast)
  4. reconocer (identificar)
    identificeren; vereenzelvigen
    • identificeren werkwoord (identificeer, identificeert, identificeerde, identificeerden, geïdentificeerd)
    • vereenzelvigen werkwoord (vereenzelvig, vereenzelvigt, vereenzelvigde, vereenzelvigden, vereenzelvigd)
  5. reconocer (examinar; revisar; tomar; )
    controleren; inspecteren; examineren; schouwen; keuren
    • controleren werkwoord (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)
    • inspecteren werkwoord (inspecteer, inspecteert, inspecteerde, inspecteerden, geïnspecteerd)
    • examineren werkwoord (examineer, examineert, examineerde, examineerden, geëxamineerd)
    • schouwen werkwoord (schouw, schouwt, schouwde, schouwden, geschouwd)
    • keuren werkwoord (keur, keurt, keurde, keurden, gekeurd)
  6. reconocer (repartir; encuestar; ceder; )
    toewijzen; toekennen; gunnen; toebedelen; iets toekennen
    • toewijzen werkwoord (wijs toe, wijst toe, wees toe, wezen toe, toegewezen)
    • toekennen werkwoord (ken toe, kent toe, kende toe, kenden toe, toegekend)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • toebedelen werkwoord (bedeel toe, bedeelt toe, bedeelde toe, bedeelden toe, toebedeeld)
    • iets toekennen werkwoord
  7. reconocer (investigar; comprobar; descubrir; )
  8. reconocer (honrar; adoptar; homenajear; rendir homenaje)
  9. reconocer (entregar; consentir; acceder)
    inleveren; afgeven; overhandigen
    • inleveren werkwoord (lever in, levert in, leverde in, leverden in, ingeleverd)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
  10. reconocer (admitir)
    nageven; iets als lof zeggen
  11. reconocer (rehabilitar; renovar; reformar; )
    hernieuwen; nieuw leven inblazen
  12. reconocer (interrogar; oír; enterarse; )
    ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren; uithoren
    • ondervragen werkwoord (ondervraag, ondervraagt, ondervroeg, ondervroegen, ondervraagd)
    • uitvragen werkwoord (vraag uit, vraagt uit, vraagde uit, vraagden uit, uitgevraagd)
    • verhoren werkwoord (verhoor, verhoort, verhoorde, verhoorden, verhoord)
    • overhoren werkwoord (overhoor, overhoort, overhoorde, overhoorden, overhoord)
    • uithoren werkwoord (hoor uit, hoort uit, hoorde uit, hoorden uit, uitgehoord)
  13. reconocer (restaurar; subsanar; renovar; )
    restaureren
    • restaureren werkwoord (restaureer, restaureert, restaureerde, restaureerden, gerestaureerd)
  14. reconocer
    herkennen
    • herkennen werkwoord (herken, herkent, herkende, herkenden, herkend)

Conjugations for reconocer:

presente
  1. reconozco
  2. reconoces
  3. reconoce
  4. reconocemos
  5. reconocéis
  6. reconocen
imperfecto
  1. reconocía
  2. reconocías
  3. reconocía
  4. reconocíamos
  5. reconocíais
  6. reconocían
indefinido
  1. reconocí
  2. reconociste
  3. reconoció
  4. reconocimos
  5. reconocisteis
  6. reconocieron
fut. de ind.
  1. reconoceré
  2. reconocerás
  3. reconocerá
  4. reconoceremos
  5. reconoceréis
  6. reconocerán
condic.
  1. reconocería
  2. reconocerías
  3. reconocería
  4. reconoceríamos
  5. reconoceríais
  6. reconocerían
pres. de subj.
  1. que reconozca
  2. que reconozcas
  3. que reconozca
  4. que reconozcamos
  5. que reconozcáis
  6. que reconozcan
imp. de subj.
  1. que reconociera
  2. que reconocieras
  3. que reconociera
  4. que reconociéramos
  5. que reconocierais
  6. que reconocieran
miscelánea
  1. ¡reconoce!
  2. ¡reconoced!
  3. ¡no reconozcas!
  4. ¡no reconozcáis!
  5. reconocido
  6. reconociendo
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor reconocer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven despachar; distribución; entrega
aftasten palpar
controleren auditoría; controlar; sondeo
herkennen observación; percepción; reconocimiento
keuren reconocimiento
schouwen chimeneas; tubos de la chimenea
staven barras
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgeven acceder; consentir; entregar; reconocer acompañar; ceder; dar; entregar; entregar a; entregar a domicilio; hacer entrega; llevar; manchar; mandar; ofrecer; presentar; proporcionar; suministrar; traer; transmitir; traspasar
aftasten explorar; investigar; reconocer examinar; explorar; investigar; tentar
beamen acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir
beseffen calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer
bevestigen acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir abotonar; abrochar; afirmar; atar; colocar; confirmar; fijar; montar; pegar; sujetar
controleren contestar; examinar; grabar; inspeccionar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar analizar; auditar; auditoría; averiguar; calcular; cheqear; comprobar; controlar; revisar; verificar
doorvorsen analizar; averiguar; columbrar; comprobar; controlar; descubrir; divisar; escudriñar; examinar; explorar; explorar a fondo; indagar; investigar; rastrear; reconocer; seguir el rastro de; verificar; vislumbrar
doorzien calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer caer en la cuenta de; comprender; entender; ver el juego
een mening aanhangen adoptar; homenajear; honrar; reconocer; rendir homenaje
een mening zijn toegedaan adoptar; homenajear; honrar; reconocer; rendir homenaje
examineren contestar; examinar; grabar; inspeccionar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar chequear; comprobar; examinar; hacer una prueba escrita; investigar; someter a prueba
gunnen acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; ceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; autorizar; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter
herkennen reconocer
hernieuwen innovar; modernizar; reconocer; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar actualizar; alzar; cambiar; florecer; hacer de nuevo; innovar; levantar; modernizar; modificar; prosperar; reformar; refrescar; rehabilitar; rehacer; renovar; reorganizar; reparar; repetir; restaurar; sanear
identificeren identificar; reconocer identificar
iets als lof zeggen admitir; reconocer
iets toekennen acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; ceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de
inleveren acceder; consentir; entregar; reconocer ceder; entregar
inspecteren contestar; examinar; grabar; inspeccionar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar abarcar con la vista; controlar; examinar; inspeccionar; ir a ver; pasar revista a; repasar; verificar; visitar
inzien calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer calar; captar; comprender; concebir; dar un vistazo a; darse cuenta de; echar un vistazo; echar una mirada; entender; ojear; pasar los ojos
keuren contestar; examinar; grabar; inspeccionar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar aquilatar; buscar; catar; comprobar; controlar; corregir; ensayar; examinar; inspeccionar; mirar; pasar revista a; probar; repasar; someter a prueba; verificar
nageven admitir; reconocer
nieuw leven inblazen innovar; modernizar; reconocer; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar
onderkennen calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer
onderschrijven acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir
ondervragen acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a
onderzoeken explorar; investigar; reconocer aquilatar; averiguar; buscar; catar; comprobar; controlar; corregir; ensayar; examinar; explorar; explorar a fondo; inspeccionar; investigar; mirar; pasar revista a; probar; rastrear; repasar; someter a prueba; verificar
overhandigen acceder; consentir; entregar; reconocer acompañar; ceder; dar; entregar; entregar a; entregar a domicilio; hacer entrega; llevar; mandar; ofrecer; presentar; proporcionar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer; transmitir; traspasar
overhoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a chequear; comprobar; examinar; hacer una prueba escrita; investigar; someter a prueba
realiseren calar; comprender; concebir; darse cuenta de; distinguir; entender; reconocer desarrollar; explotar; hacer realidad; realizar
restaureren actualizar; adecentar; alzar; arreglar; cambiar; corregir; grabar; hospitalizar; innovar; mejorar; modernizar; ordenar; prosperar; reconocer; recuperarse; reformar; refrescar; rehabilitar; remendar; renovar; reorganizar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar; sanar; subsanar
schouwen contestar; examinar; grabar; inspeccionar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar inspeccionar; mirar; observar
staven acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir comprobar; demostrar; evidenciar
toebedelen acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; ceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de
toekennen acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; ceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de admitir; autorizar; conceder; consentir; otorgar; permitir
toewijzen acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; ceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de asignar
uithoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a achicar
uitvragen acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a interrogar; seguir preguntando
vereenzelvigen identificar; reconocer identificar
verhoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a
verkennen explorar; investigar; reconocer
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorzien claro; evidente; obvio; ostensible

Synoniemen voor "reconocer":


Wiktionary: reconocer

reconocer
verb
  1. inzien, toegeven
  2. als wettig, echt, juist aanvaarden
  3. waarnemen en beseffen wie het is
  4. als geldig erkennen

Cross Translation:
FromToVia
reconocer toelaten; toestaan admit — to be capable of, to permit
reconocer herkennen recognise — to match in memory; to know from a previous encounter
reconocer herkennen recognize — to match in memory; to know from a previous encounter
reconocer inzien; onderkennen einsehen — sich durch andere überzeugen lassen
reconocer inzien; onderkennen; bevroeden einsehen — selbst zu der Überzeugung kommen
reconocer herkennen; onderkennen erkennen — identifizieren; auf Grund bestimmter Anzeichen feststellen, um was oder um wen, es sich handelt; mit geschultem, sachverständigen Blick erfassen