Reforzar in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

reforzar:
- versterken; sterker worden; sterken; opknappen; opkalefateren; opvijzelen; oplappen; zwaarder maken; verzwaren; bepantseren; harnassen; bezwaren; gewicht toevoegen
Wiktionary:
- reforzar → versterken
- reforzar → versterken, vergroten, verhogen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor reforzar (Spaans) in het Nederlands

reforzar:

reforzar werkwoord

reforzar (fortalecer; intensificar; fortalecerse)
versterken; sterker worden; sterken
- versterken werkwoord (versterk, versterkt, versterkte, versterkten, versterkt)
- sterker worden werkwoord (word sterker, wordt sterker, werd sterker, werden sterker, sterker geworden)
- sterken werkwoord (sterk, sterkt, sterkte, sterkten, gesterkt)
reforzar (remendar; animar; apañar; mejorar; apuntalar; aviar)
opknappen; opkalefateren; opvijzelen; oplappen
- opknappen werkwoord (knap op, knapt op, knapte op, knapten op, opgeknapt)
- opkalefateren werkwoord (kalefater op, kalefatert op, kalefaterde op, kalefaterden op, opgekalefaterd)
- opvijzelen werkwoord (vijzel op, vijzelt op, vijzelde op, vijzelden op, opgevijzeld)
- oplappen werkwoord (lap op, lapt op, lapte op, lapten op, opgelapt)
reforzar (hacer más pesado; agraviar)
zwaarder maken; verzwaren
- zwaarder maken werkwoord
- verzwaren werkwoord (verzwaar, verzwaart, verzwaarde, verzwaarden, verzwaard)
reforzar (blindar; armar)
bepantseren; harnassen
- bepantseren werkwoord (bepantser, bepantsert, bepantserde, bepantserden, bepantserd)
- harnassen werkwoord
reforzar (hacer más pesado; aumentar; aumentar la carga)
bezwaren; zwaarder maken; verzwaren; gewicht toevoegen
- bezwaren werkwoord (bezwaar, bezwaart, bezwaarde, bezwaarden, bezwaard)
- zwaarder maken werkwoord
- verzwaren werkwoord (verzwaar, verzwaart, verzwaarde, verzwaarden, verzwaard)
- gewicht toevoegen werkwoord

Conjugations for reforzar:

presente

refuerzo
refuerzas
refuerza
reforzamos
reforzáis
refuerzan

imperfecto

reforzaba
reforzabas
reforzaba
reforzábamos
reforzabais
reforzaban

indefinido

reforcé
reforzaste
reforzó
reforzamos
reforzasteis
reforzaron

fut. de ind.

reforzaré
reforzarás
reforzará
reforzaremos
reforzaréis
reforzarán

condic.

reforzaría
reforzarías
reforzaría
reforzaríamos
reforzaríais
reforzarían

pres. de subj.

que refuerce
que refuerces
que refuerce
que reforcemos
que reforceis
que refuercen

imp. de subj.

que reforzara
que reforzaras
que reforzara
que reforzáramos
que reforzarais
que reforzaran

miscelánea

¡refuerza!
¡reforzad!
¡no refuerces!
¡no refuercéis!
reforzado
reforzando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor reforzar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
harnassen		armadura; arneses; corazas
oplappen		ejercer la medicina; practicar la medicina
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bepantseren	armar; blindar; reforzar
bezwaren	aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar	hacer objeciones contra; objetar contra; oponerse a; pesar sobre
gewicht toevoegen	aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar
harnassen	armar; blindar; reforzar
opkalefateren	animar; apañar; apuntalar; aviar; mejorar; reforzar; remendar
opknappen	animar; apañar; apuntalar; aviar; mejorar; reforzar; remendar	actualizar; adecentar; arreglar; entonarse; mejorar; mejorarse; modernizar; ordenar; rehabilitar; remendar; renovar; reponerse; restablecerse; restaurar; sanar
oplappen	animar; apañar; apuntalar; aviar; mejorar; reforzar; remendar
opvijzelen	animar; apañar; apuntalar; aviar; mejorar; reforzar; remendar
sterken	fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar	buscar refugio en; consolar
sterker worden	fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar
versterken	fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar	intensificar
verzwaren	agraviar; aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar
zwaarder maken	agraviar; aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar	complicar; complicarse más; dificultar; estorbar; hacer más difícil; hacer más pesado; obstruir

Synoniemen voor "reforzar":

animar; reanimar; alentar
asegurar; apuntalar; consolidar; afirmar; afianzar; fijar; sostener; estabilizar; apoyar
aumentar; acrecentar; engrosar
fortalecer; robustecer; vigorizar; blindar; acorazar; proteger
guarnecer; defender; amurallar
vitalizar; tonificar; vivificar; activar; dinamizar
zurcir; coser; remendar; arreglar; componer

Wiktionary: reforzar

reforzar

verb

het aantal vergroten
- versterken → reforzar

Cross Translation:

From	To	Via
• reforzar	→ versterken; vergroten; verhogen	↔ reinforce — to strengthen by addition

Remove Ads

Vertaal reforzar van Spaans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor reforzar (Spaans) in het Nederlands

reforzar:

reforzar werkwoord

reforzar (fortalecer; intensificar; fortalecerse)

reforzar (remendar; animar; apañar; mejorar; apuntalar; aviar)

reforzar (hacer más pesado; agraviar)

reforzar (blindar; armar)

reforzar (hacer más pesado; aumentar; aumentar la carga)

Conjugations for reforzar:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

Vertaal Matrix voor reforzar:

Synoniemen voor "reforzar":

Wiktionary: reforzar