Trazar in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

trazar:
- ontwerpen; contrasteren; aftekenen; maken; scheppen; in het leven roepen; overtrekken; met pen overtekenen; concipiëren; traceren
- aftekenen
Wiktionary:
- trazar → voorschrijven

Spaans

Uitgebreide vertaling voor trazar (Spaans) in het Nederlands

trazar:

trazar werkwoord

trazar (diseñar; crear)
ontwerpen
- ontwerpen werkwoord (ontwerp, ontwerpt, ontwierp, ontwierpen, ontworpen)
trazar (contrastar; firmar; caracterizar; visar; calcar; rubricar; perfilarse; dibujarse; recortarse; firmar la recepción)
contrasteren; aftekenen
- contrasteren werkwoord
- aftekenen werkwoord (teken af, tekent af, tekende af, tekenden af, afgetekend)
trazar (armar; hacer; crear; producir; diseñar; ganar; componer; compilar; montar; formar; fabricar; desarrollar; concebir; reparar; convertirse en; remendar)
maken; scheppen; in het leven roepen
- maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
- scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
- in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
trazar (demarcar; dibujar; copiar; recubrir)
overtrekken; met pen overtekenen
- overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
- met pen overtekenen werkwoord
trazar (concebir; crear; diseñar; extraer; proyectar; sacar con pala; trabajar con pala)
concipiëren
- concipiëren werkwoord (concipieer, concipieert, concipieerde, concipieerden, geconcipieerd)
trazar
traceren
- traceren werkwoord (traceer, traceert, traceerde, traceerden, getraceerd)

Conjugations for trazar:

presente

trazo
trazas
traza
trazamos
trazáis
trazan

imperfecto

trazaba
trazabas
trazaba
trazábamos
trazabais
trazaban

indefinido

tracé
trazaste
trazó
trazamos
trazasteis
trazaron

fut. de ind.

trazaré
trazarás
trazará
trazaremos
trazaréis
trazarán

condic.

trazaría
trazarías
trazaría
trazaríamos
trazaríais
trazarían

pres. de subj.

que trace
que traces
que trace
que tracemos
que tracéis
que tracen

imp. de subj.

que trazara
que trazaras
que trazara
que trazáramos
que trazarais
que trazaran

miscelánea

¡traza!
¡trazad!
¡no traces!
¡no tracéis!
trazado
trazando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

trazar [el ~] zelfstandig naamwoord

el trazar (saliente; marcar; delimitar)
aftekenen
- aftekenen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor trazar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aftekenen	delimitar; marcar; saliente; trazar
maken		confección; elaboración; fabricación; producción
overtrekken		calcar; copiar
scheppen		elaboración; fabricación; palas
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aftekenen	calcar; caracterizar; contrastar; dibujarse; firmar; firmar la recepción; perfilarse; recortarse; rubricar; trazar; visar
concipiëren	concebir; crear; diseñar; extraer; proyectar; sacar con pala; trabajar con pala; trazar
contrasteren	calcar; caracterizar; contrastar; dibujarse; firmar; firmar la recepción; perfilarse; recortarse; rubricar; trazar; visar
in het leven roepen	armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar
maken	armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar	amasar; arreglar; constituir; corregir; crear; dar forma; dar masajes; elaborar; fabricar; fijar; formar; hacer; macerar; masajear; modelar; modificar; producir; reajustar; remendar; reparar; restaurar
met pen overtekenen	copiar; demarcar; dibujar; recubrir; trazar
ontwerpen	crear; diseñar; trazar
overtrekken	copiar; demarcar; dibujar; recubrir; trazar	calcar; cubrir; cumplir con; decorar; forrar; recubrir; revestir; tapar; tapizar
scheppen	armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar	comer con cuchara; concebir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar
traceren	trazar	encontrar; localizar; seguir paso a paso

Synoniemen voor "trazar":

abocetar; esbozar; bosquejar; diseñar; delinear; proyectar; esquematizar; planear; planificar
ingeniar; originar; crear; imaginar; discurrir; idear; inventar; descubrir; concebir

Wiktionary: trazar

Cross Translation:

From	To	Via
• trazar	→ voorschrijven	↔ prescrire — Ordonner, marquer précisément ce qu’on veut qui soit fait.

Verwante vertalingen van trazar

Remove Ads

Vertaal trazar van Spaans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor trazar (Spaans) in het Nederlands

trazar:

trazar werkwoord

trazar (diseñar; crear)

trazar (contrastar; firmar; caracterizar; visar; calcar; rubricar; perfilarse; dibujarse; recortarse; firmar la recepción)

trazar (armar; hacer; crear; producir; diseñar; ganar; componer; compilar; montar; formar; fabricar; desarrollar; concebir; reparar; convertirse en; remendar)

trazar (demarcar; dibujar; copiar; recubrir)

trazar (concebir; crear; diseñar; extraer; proyectar; sacar con pala; trabajar con pala)

trazar

Conjugations for trazar:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

trazar [el ~] zelfstandig naamwoord

el trazar (saliente; marcar; delimitar)

Vertaal Matrix voor trazar:

Synoniemen voor "trazar":

Wiktionary: trazar

Verwante vertalingen van trazar