Home ->Woordenboeken ->Frans/Engels ->Zoek: implanté

Franse en Engelse zoekresultaten voor: implanté

Overzicht

Frans naar Engels: Meer gegevens...

implanté:
- deep-seated; entrenched; rooted; ingrained; inveterate; incorrigible
implanter:
- plant; implant
Wiktionary:
- implanter → implant, embed, imbed
- implanter → implant

Frans

Uitgebreide vertaling voor implanté (Frans) in het Engels

implanté:

implanté bijvoeglijk naamwoord

implanté (enraciné)
deep-seated; entrenched; rooted; inveterate; incorrigible
- deep-seated bijvoeglijk naamwoord
- entrenched bijvoeglijk naamwoord
- rooted bijvoeglijk naamwoord
- inveterate bijvoeglijk naamwoord
- incorrigible bijvoeglijk naamwoord
ingrained
– (used especially of ideas or principles) deeply rooted; firmly fixed or held ¹
- ingrained bijvoeglijk naamwoord
  - ingrained habits of a lifetime¹

Vertaal Matrix voor implanté:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
deep-seated	enraciné; implanté	cave; creux; enfoncé; profond; profondément; renfoncé; rentré
entrenched	enraciné; implanté
incorrigible	enraciné; implanté	impeccable; incorrigible
ingrained	enraciné; implanté
rooted	enraciné; implanté
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
inveterate	enraciné; implanté	impeccable; incorrigible

Synoniemen voor "implanté":

ancré; amarré; enraciné; fixé; planté; apporté; introduit; inséré; établi

implanter:

implanter werkwoord (implante, implantes, implantons, implantez, implantent, implantais, implantait, implantions, implantiez, implantaient, implantai, implantas, implanta, implantâmes, implantâtes, implantèrent, implanterai, implanteras, implantera, implanterons, implanterez, implanteront)

implanter (planter)
to plant; to implant
- plant werkwoord (plants, planted, planting)
- implant werkwoord (implants, implanted, implanting)
implanter (implanter chirurgicalement)
to implant
- implant werkwoord (implants, implanted, implanting)

Conjugations for implanter:

Présent

implante
implantes
implante
implantons
implantez
implantent

imparfait

implantais
implantais
implantait
implantions
implantiez
implantaient

passé simple

implantai
implantas
implanta
implantâmes
implantâtes
implantèrent

futur simple

implanterai
implanteras
implantera
implanterons
implanterez
implanteront

subjonctif présent

que j'implante
que tu implantes
qu'il implante
que nous implantions
que vous implantiez
qu'ils implantent

conditionnel présent

implanterais
implanterais
implanterait
implanterions
implanteriez
implanteraient

passé composé

ai implanté
as implanté
a implanté
avons implanté
avez implanté
ont implanté

divers

implante!
implantez!
implantons!
implanté
implantant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor implanter:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
plant		fabrique; manufacture; plante; usine; végétal
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
implant	implanter; implanter chirurgicalement; planter
plant	implanter; planter	complanter; placer; planter; planter des pommes de terre

Synoniemen voor "implanter":

ancrer; mouiller; amarrer; fixer; enraciner; établir; placer; installer; mettre; disposer; aménager; construire; édifier; fonder; élever; baser; montrer; planter; apporter; introduire; insérer; intercaler; incruster; enchâsser; encarter; sertir; encadrer; ajouter; entremêler

Wiktionary: implanter

implanter

verb

planter, insérer une chose dans une autre.
- implanter → implant; embed; imbed

Cross Translation:

From	To	Via
• implanter	→ implant	↔ implantieren — ein Organ, einen Zahn oder Gewebe operativ in einen Organismus einpflanzen

¹WordNet 3.0 Copyright 2006 by Princeton University