Frans

Uitgebreide vertaling voor convaincre (Frans) in het Nederlands

convaincre:

convaincre werkwoord (convaincs, convainc, convainquons, convainquez, )

  1. convaincre (persuader; dissuader; faire changer d'avis)
    overtuigen; overhalen; overreden; ompraten
    • overtuigen werkwoord (overtuig, overtuigt, overtuigde, overtuigden, overtuigd)
    • overhalen werkwoord (haal over, haalt over, haalde over, haalden over, over gehaald)
    • overreden werkwoord (overreed, overreedt, overreedde, overreedden, overreed)
    • ompraten werkwoord (praat om, praatte om, praatten om, omgepraat)
  2. convaincre (causer de; discuter; parler de; débattre)
    bespreken; bediscussiëren; doorspreken; praten over; bepraten; doorpraten
    • bespreken werkwoord (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
    • bediscussiëren werkwoord
    • doorspreken werkwoord (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)
    • praten over werkwoord
    • bepraten werkwoord (bepraat, bepraatte, bepraatten, bepraat)
    • doorpraten werkwoord (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)
  3. convaincre (refiler)
    aanpraten; aansmeren
    • aanpraten werkwoord (praat aan, praatte aan, praatten aan, aangepraat)
    • aansmeren werkwoord (smeer aan, smeert aan, smeerde aan, smeerden aan, aangesmeerd)
  4. convaincre (faire changer d'avis; persuader)
    omturnen; erg veranderen
  5. convaincre (dissuader)
  6. convaincre

Conjugations for convaincre:

Présent
  1. convaincs
  2. convaincs
  3. convainc
  4. convainquons
  5. convainquez
  6. convainquent
imparfait
  1. convainquais
  2. convainquais
  3. convainquait
  4. convainquions
  5. convainquiez
  6. convainquaient
passé simple
  1. convainquis
  2. convainquis
  3. convainquit
  4. convainquîmes
  5. convainquîtes
  6. convainquirent
futur simple
  1. convaincrai
  2. convaincras
  3. convaincra
  4. convaincrons
  5. convaincrez
  6. convaincront
subjonctif présent
  1. que je convainque
  2. que tu convainques
  3. qu'il convainque
  4. que nous convainquions
  5. que vous convainquiez
  6. qu'ils convainquent
conditionnel présent
  1. convaincrais
  2. convaincrais
  3. convaincrait
  4. convaincrions
  5. convaincriez
  6. convaincraient
passé composé
  1. ai convaincu
  2. as convaincu
  3. a convaincu
  4. avons convaincu
  5. avez convaincu
  6. ont convaincu
divers
  1. convaincs!
  2. convainquez!
  3. convainquons!
  4. convaincu
  5. convainquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor convaincre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespreken discussion; fait de parler de
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpraten convaincre; refiler refiler
aansmeren convaincre; refiler refiler
bediscussiëren causer de; convaincre; discuter; débattre; parler de
bepraten causer de; convaincre; discuter; débattre; parler de
bespreken causer de; convaincre; discuter; débattre; parler de effectuer des réservations
doorpraten causer de; convaincre; discuter; débattre; parler de continuer à discuter; continuer à parler
doorspreken causer de; convaincre; discuter; débattre; parler de discuter; débattre; délibérer
erg veranderen convaincre; faire changer d'avis; persuader
ompraten convaincre; dissuader; faire changer d'avis; persuader
omturnen convaincre; faire changer d'avis; persuader
omverpraten convaincre; dissuader
onderkrijgen convaincre
overhalen convaincre; dissuader; faire changer d'avis; persuader
overreden convaincre; dissuader; faire changer d'avis; persuader
overtuigen convaincre; dissuader; faire changer d'avis; persuader
praten over causer de; convaincre; discuter; débattre; parler de

Synoniemen voor "convaincre":


Wiktionary: convaincre

convaincre
verb
  1. Amener quelqu'un, par le raisonnement, à croire quelque chose
convaincre
verb
  1. door praten van gevoelens doen veranderen
  2. een denkbeeld doen aanvaarden

Cross Translation:
FromToVia
convaincre overtuigen convince — to make someone believe, or feel sure about something