Frans

Uitgebreide vertaling voor couvrir (Frans) in het Nederlands

couvrir:

couvrir werkwoord (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )

  1. couvrir (recouvrir; tapisser; remplir; )
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
  2. couvrir (protéger; sauvegarder; abriter; )
    afschermen; afdekken; beschermen; afschutten; beschutten
    • afschermen werkwoord (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • beschermen werkwoord (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • afschutten werkwoord (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)
    • beschutten werkwoord (beschut, beschutte, beschutten, beschut)
  3. couvrir
    kaften
    • kaften werkwoord (kaft, kaftte, kaftten, gekaft)
  4. couvrir (recouvrir)
    dekken; overwelven; overkappen
    • dekken werkwoord (dek, dekt, dekte, dekten, gedekt)
    • overwelven werkwoord (overwelf, overwelft, overwelfde, overwelfden, overwelfd)
    • overkappen werkwoord (overkap, overkapt, overkapte, overkapten, overkapt)
  5. couvrir (masquer; cacher; voiler; )
    maskeren; omhullen; bedekken; verhullen; versluieren; bemantelen; inhullen; hullen
    • maskeren werkwoord (masker, maskert, maskerde, maskerden, gemaskeerd)
    • omhullen werkwoord (omhul, omhult, omhulde, omhulden, omhuld)
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • verhullen werkwoord (verhul, verhult, verhulde, verhulden, verhuld)
    • versluieren werkwoord (versluier, versluiert, versluierde, versluierden, versluierd)
    • bemantelen werkwoord (bemantel, bemantelt, bemantelde, bemantelden, bemanteld)
    • inhullen werkwoord (hul in, hult in, hulde in, hulden in, ingehuld)
    • hullen werkwoord (hul, hult, hulde, hulden, gehuld)
  6. couvrir (couvrir dans le temps)
    bestrijken; tijd in beslag nemen
  7. couvrir (emballer; empaqueter; faire ses malles; )
    emballeren; inpakken; verpakken; inwikkelen
    • emballeren werkwoord (emballeer, emballeert, emballeerde, emballeerden, geëmbaleerd)
    • inpakken werkwoord (pak in, pakt in, pakte in, pakten in, ingepakt)
    • verpakken werkwoord (verpak, verpakt, verpakte, verpakten, verpakt)
    • inwikkelen werkwoord (wikkel in, wikkelt in, wikkelde in, wikkelden in, ingewikkeld)
  8. couvrir (compenser; corriger)
    compenseren; vergoeden; goedmaken
    • compenseren werkwoord (compenseer, compenseert, compenseerde, compenseerden, gecompenseerd)
    • vergoeden werkwoord (vergoed, vergoedt, vergoedde, vergoedden, vergoed)
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
  9. couvrir (rapporter; communiquer; faire savoir; )
    melden; berichten; meedelen; rapporteren; informeren; verslag uitbrengen
    • melden werkwoord (meld, meldt, meldde, meldden, gemeld)
    • berichten werkwoord (bericht, berichtte, berichtten, bericht)
    • meedelen werkwoord (deel mee, deelt mee, deelde mee, deelden mee, meegedeeld)
    • rapporteren werkwoord (rapporteer, rapporteert, rapporteerde, rapporteerden, gerapporteerd)
    • informeren werkwoord (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verslag uitbrengen werkwoord (breng verslag uit, brengt verslag uit, bracht verslag uit, brachten verslag uit, verslag uitgebracht)
  10. couvrir (saupoudrer)
    bestrooien; bezaaien
    • bestrooien werkwoord (bestrooi, bestrooit, bestrooide, bestrooiden, bestrooid)
    • bezaaien werkwoord (bezaai, bezaait, bezaaide, bezaaiden, bezaaid)
  11. couvrir (blinder; cuirasser)
    afdekken; blinderen
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • blinderen werkwoord (blindeer, blindeert, blindeerde, blindeerden, geblindeerd)
  12. couvrir (entourer de; enjamber; gainer; serrer; mouler)
    omspannen; overspannen; met gespannen voorwerp omsluiten
  13. couvrir (tapisser; revêtir; recouvrir; garnir; décorer)
    bekleden; van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
    • stofferen werkwoord (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)
  14. couvrir (couvrir de végétation)
    begroeien
    • begroeien werkwoord (begroei, begroeit, begroeide, begroeiden, begroeid)

Conjugations for couvrir:

Présent
  1. couvre
  2. couvres
  3. couvre
  4. couvrons
  5. couvrez
  6. couvrent
imparfait
  1. couvrais
  2. couvrais
  3. couvrait
  4. couvrions
  5. couvriez
  6. couvraient
passé simple
  1. couvris
  2. couvris
  3. couvrit
  4. couvrîmes
  5. couvrîtes
  6. couvrirent
futur simple
  1. couvrirai
  2. couvriras
  3. couvrira
  4. couvrirons
  5. couvrirez
  6. couvriront
subjonctif présent
  1. que je couvre
  2. que tu couvres
  3. qu'il couvre
  4. que nous couvrions
  5. que vous couvriez
  6. qu'ils couvrent
conditionnel présent
  1. couvrirais
  2. couvrirais
  3. couvrirait
  4. couvririons
  5. couvririez
  6. couvriraient
passé composé
  1. ai couvert
  2. as couvert
  3. a couvert
  4. avons couvert
  5. avez couvert
  6. ont couvert
divers
  1. couvre!
  2. couvrez!
  3. couvrons!
  4. couvert
  5. couvrant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor couvrir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekken blindage; protection; sauvegarde
afschermen blindage; protection; sauvegarde
afschutten pose d'une clôture
bedekken ferrure
berichten messagerie; messages
beschermen blindage; protection; sauvegarde
compenseren compensation
dekken couverture; toiture; tuiles
goedmaken compensation; dédommagement; indemnité
informeren annonce; communication; faire-part; information; informations
kaften chemises; couvertures; couvertures de livre; couvre-livre; couvres-livre; jacquettes; jaquettes
melden annonce; annotation; mention; notification; rapport
overtrekken fait de calquer
tijd in beslag nemen prise de temps
vergoeden compensation
verpakken emballage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekken abriter; blinder; borner; clôturer; couvrir; cuirasser; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder desservir; débarrasser; débarrasser la table; nettoyer
afschermen abriter; borner; clôturer; couvrir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder fermer au verrou; verrouiller
afschutten abriter; borner; clôturer; couvrir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder clôturer; enclore; palissader
bedekken cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; décalquer; déguiser; envelopper; envelopper de; exercer; masquer; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; se draper dans; se revêtir de; tapisser; voiler cacher
begroeien couvrir; couvrir de végétation
bekleden couvrir; décalquer; décorer; exercer; garnir; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser
bemantelen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler
berichten annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte annoncer; communiquer; faire connaître; faire part à; faire savoir; informer de; instruire; mettre au courant; mettre au courant de; prévenir; rapporter; renseigner; s'informer de; se renseigner
beschermen abriter; borner; clôturer; couvrir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder abriter; assurer la surveillance; cacher; conserver; défendre; garder; installer un système d'alarme; maintenir; mettre en sûreté; mettre à l'abri de; munir d'une installation d'alarme; patronner; protéger; préserver; recéler; sauvegarder; surveiller; veiller; veiller sur quelqu'un; veiller sur quelque chose
beschutten abriter; borner; clôturer; couvrir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder abriter; cacher; défendre; mettre en sûreté; protéger; préserver; recéler; sauvegarder
bestrijken couvrir; couvrir dans le temps
bestrooien couvrir; saupoudrer
bezaaien couvrir; saupoudrer saupoudrer; semer; épandre; éparpiller
blinderen blinder; couvrir; cuirasser
compenseren compenser; corriger; couvrir
dekken couvrir; recouvrir
emballeren cartonner; couvrir; emballer; empaqueter; envelopper; faire ses malles; faire un paquet de; recouvrir emballer; envelopper; mettre dans sa valise
goedmaken compenser; corriger; couvrir adapter; ajuster; aller mieux; améliorer; arranger; compenser; concilier; dépanner; faire rattraper; faire récupérer; faire un prix d'ami à quelqu'un; mettre au point; perfectionner; pistonner; raccommoder; rapiécer; reconstituer; redresser; remettre en état; renouer; renouveler; restaurer; revitaliser; réconcilier; régler; régénérer; rénover; réparer; résoudre un malentendu; rétablir; se racheter
hullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
informeren annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte annoncer; communiquer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; renseigner; s'annoncer; s'informer; s'informer de; se renseigner
inhullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
inpakken cartonner; couvrir; emballer; empaqueter; envelopper; faire ses malles; faire un paquet de; recouvrir accaparer; compresser; emballer; envelopper; mettre dans sa valise
inwikkelen cartonner; couvrir; emballer; empaqueter; envelopper; faire ses malles; faire un paquet de; recouvrir
kaften couvrir
maskeren cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
meedelen annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
melden annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
met gespannen voorwerp omsluiten couvrir; enjamber; entourer de; gainer; mouler; serrer
omhullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler
omspannen couvrir; enjamber; entourer de; gainer; mouler; serrer empoigner; saisir
overkappen couvrir; recouvrir
overspannen couvrir; enjamber; entourer de; gainer; mouler; serrer
overtrekken couvrir; décalquer; décorer; exercer; garnir; occuper; recouvrir; remplir; revêtir; se couvrir; tapisser calquer; copier; repasser; retracer; tracer
overwelven couvrir; recouvrir
rapporteren annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
stofferen couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser
tijd in beslag nemen couvrir; couvrir dans le temps
van bekleding voorzien couvrir; décorer; garnir; recouvrir; revêtir; tapisser
vergoeden compenser; corriger; couvrir acheter; dédommager; indemniser; racheter; rembourser; restituer
verhullen cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler
verpakken cartonner; couvrir; emballer; empaqueter; envelopper; faire ses malles; faire un paquet de; recouvrir inclure dans un wrapper
verslag uitbrengen annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
versluieren cacher; camoufler; couvrir; couvrir de; dissimuler; déguiser; envelopper; envelopper de; masquer; se draper dans; se revêtir de; voiler abriter; cacher; camoufler; dissimuler; déguiser; détenir; farder; mettre en sûreté; omettre; receler; retenir; taire; voiler
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overspannen stressé; surmené

Synoniemen voor "couvrir":


Wiktionary: couvrir

couvrir
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
couvrir
verb
  1. iets over iets anders heen plaatsen
  2. iets over iets heen plaatsen zodat het niet zichtbaar is
  3. bewolkt raken

Cross Translation:
FromToVia
couvrir bekleden; coaten coat — to cover with a coat of some material
couvrir dekken; bedekken cover — to conceal or protect
couvrir dekken cover — protect by shooting
couvrir dekken cover — provide enough money for
couvrir bedekken bedecken — etwas über etwas/jemanden legen (oft zum Schutze vor z.B. Kälte oder Blicken)

Verwante vertalingen van couvrir