Frans

Uitgebreide vertaling voor envahir (Frans) in het Nederlands

envahir:

envahir werkwoord (envahis, envahit, envahissons, envahissez, )

  1. envahir (pénétrer dans; faire une invasion; entrer dans; )
    binnendringen; binnenvallen; invallen
    • binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
    • binnenvallen werkwoord (val binnen, valt binnen, viel binnen, vielen binnen, binnengevallen)
    • invallen werkwoord (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)
  2. envahir (rendre visite; passer; rendre visite à; )
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; op bezoek komen; opzoeken; inlopen; aankomen
    • bezoeken werkwoord (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen werkwoord (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen werkwoord (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • op bezoek komen werkwoord
    • opzoeken werkwoord (zoek op, zoekt op, zocht op, zochten op, opgezocht)
    • inlopen werkwoord (loop in, loopt in, liep in, liepen in, ingelopen)
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
  3. envahir (pénétrer dans; s'introduire dans)
    binnendringen; penetreren; indringen
    • binnendringen werkwoord (dring binnen, dringt binnen, drong binnen, drongen binnen, binnengedrongen)
    • penetreren werkwoord (penetreer, penetreert, penetreerde, penetreerden, gepenetreerd)
    • indringen werkwoord (dring in, dringt in, drong in, drongen in, ingedrongen)
  4. envahir (passer à l'improviste; faire irruption dans)
    onverwachts langskomen; binnenvallen
  5. envahir (épater; accabler; terrasser; bluffer; surcharger)
    overdonderen; overbluffen
    • overdonderen werkwoord (overdonder, overdondert, overdonderde, overdonderden, overdonderd)
    • overbluffen werkwoord (overbluf, overbluft, overblufte, overbluften, overbluft)
  6. envahir (pénétrer dans)
    binnentrekken; binnenmarcheren
    • binnentrekken werkwoord (trek binnen, trekt binnen, trok binnen, trokken binnen, binnengetrokken)
    • binnenmarcheren werkwoord (marcheer binnen, marcheert binnen, marcheerde binnen, marcheerden binnen, binnengemarcheerd)
  7. envahir (vaincre; maîtriser; apprivoiser; )
    overweldigen; overmeesteren; zich meester maken van; overmannen
    • overweldigen werkwoord (overweldig, overweldigt, overweldigde, overweldigden, overweldigd)
    • overmeesteren werkwoord (overmeester, overmeestert, overmeesterde, overmeesterden, overmeesterd)
    • overmannen werkwoord (overman, overmant, overmande, overmanden, overmand)
  8. envahir (entrer; pénétrer)
    penetreren; binnen gaan
    • penetreren werkwoord (penetreer, penetreert, penetreerde, penetreerden, gepenetreerd)
    • binnen gaan werkwoord
  9. envahir (pénétrer; transpercer; faire une invasion; percer; perforer)
    doordringen; penetreren
    • doordringen werkwoord (dring door, dringt door, drong door, drongen door, doorgedrongen)
    • penetreren werkwoord (penetreer, penetreert, penetreerde, penetreerden, gepenetreerd)
  10. envahir (apprivoiser; soumettre; dompter; dominer; maîtriser)
    onderwerpen; onder gezag brengen
  11. envahir (pénétrer dans; faire irruption dans)
  12. envahir
    naar binnen vallen; invallen

Conjugations for envahir:

Présent
  1. envahis
  2. envahis
  3. envahit
  4. envahissons
  5. envahissez
  6. envahissent
imparfait
  1. envahissais
  2. envahissais
  3. envahissait
  4. envahissions
  5. envahissiez
  6. envahissaient
passé simple
  1. envahis
  2. envahis
  3. envahit
  4. envahîmes
  5. envahîtes
  6. envahirent
futur simple
  1. envahirai
  2. envahiras
  3. envahira
  4. envahirons
  5. envahirez
  6. envahiront
subjonctif présent
  1. que j'envahisse
  2. que tu envahisses
  3. qu'il envahisse
  4. que nous envahissions
  5. que vous envahissiez
  6. qu'ils envahissent
conditionnel présent
  1. envahirais
  2. envahirais
  3. envahirait
  4. envahirions
  5. envahiriez
  6. envahiraient
passé composé
  1. ai envahi
  2. as envahi
  3. a envahi
  4. avons envahi
  5. avez envahi
  6. ont envahi
divers
  1. envahis!
  2. envahissez!
  3. envahissons!
  4. envahi
  5. envahissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor envahir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen arrivée
binnendringen incursion; intrusion; pénétrabilité; pénétration
binnenvallen invasions
inlopen fait de s'échauffer; échauffement
invallen invasions
onderwerpen sujets; thèmes
overdonderen fait d'époustoufler
overweldigen envahissement; écrasement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen aller voir; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; fréquenter; passer; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'informer achever; aller voir; arriver; atteindre; franchir la ligne d'arrivée; fréquenter; gagner en poids; passer voir; prendre des kilos; rendre visite; s'alourdir; venir
bezoeken aller voir; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; fréquenter; passer; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'informer aller voir; fréquenter; passer voir; rendre visite
binnen gaan entrer; envahir; pénétrer
binnendringen entrer dans; envahir; faire entrer; faire irruption dans; faire une invasion; pénétrer dans; s'infiltrer; s'introduire; s'introduire dans entrer dans; faire entrer; faire irruption dans; pénétrer dans; s'infiltrer; s'introduire
binnenmarcheren envahir; pénétrer dans
binnentrekken envahir; pénétrer dans
binnenvallen entrer dans; envahir; faire entrer; faire irruption dans; faire une invasion; passer à l'improviste; pénétrer dans; s'infiltrer; s'introduire
doordringen envahir; faire une invasion; percer; perforer; pénétrer; transpercer atteindre; pénétrer; s'infiltrer
haven binnenvaren envahir; faire irruption dans; pénétrer dans
indringen envahir; pénétrer dans; s'introduire dans entrer dans; faire entrer; faire irruption dans; pénétrer dans; s'infiltrer; s'introduire
inlopen aller voir; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; fréquenter; passer; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'informer rattraper; rejoindre; récupérer; se faire avoir
invallen entrer dans; envahir; faire entrer; faire irruption dans; faire une invasion; pénétrer dans; s'infiltrer; s'introduire remplacer; s'effondrer; s'enfoncer; s'écrouler; tomber en ruine
langskomen aller voir; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; fréquenter; passer; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'informer aller voir; fréquenter; passer voir; rendre visite
naar binnen vallen envahir
onder gezag brengen apprivoiser; dominer; dompter; envahir; maîtriser; soumettre
onderwerpen apprivoiser; dominer; dompter; envahir; maîtriser; soumettre dominer; gouverner; régner
onverwachts langskomen envahir; faire irruption dans; passer à l'improviste
op bezoek komen aller voir; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; fréquenter; passer; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'informer
opzoeken aller voir; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; fréquenter; passer; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'informer chercher; consulter; s'informer
overbluffen accabler; bluffer; envahir; surcharger; terrasser; épater
overdonderen accabler; bluffer; envahir; surcharger; terrasser; épater estomaquer; impressioner; interloquer; stupéfier; ébahir; époustoufler
overmannen apprivoiser; arriver; dominer; dompter; envahir; gagner; maîtriser; posséder; soumettre; terrasser; vaincre
overmeesteren apprivoiser; arriver; dominer; dompter; envahir; gagner; maîtriser; posséder; soumettre; terrasser; vaincre
overweldigen apprivoiser; arriver; dominer; dompter; envahir; gagner; maîtriser; posséder; soumettre; terrasser; vaincre
penetreren entrer; envahir; faire une invasion; percer; perforer; pénétrer; pénétrer dans; s'introduire dans; transpercer
voorbijkomen aller voir; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; fréquenter; passer; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'informer aller voir; fréquenter; passer voir; rendre visite
zich meester maken van apprivoiser; arriver; dominer; dompter; envahir; gagner; maîtriser; posséder; soumettre; terrasser; vaincre

Synoniemen voor "envahir":


Wiktionary: envahir

envahir
verb
  1. Occuper par force (sens général)

Cross Translation:
FromToVia
envahir doordringen pervade — to be in every part of

Verwante vertalingen van envahir