Frans

Uitgebreide vertaling voor maintenir (Frans) in het Nederlands

maintenir:

maintenir werkwoord (maintiens, maintient, maintenons, maintenez, )

  1. maintenir (protéger; garder; sauvegarder; )
    beschermen; behouden; in bescherming nemen; behoeden
    • beschermen werkwoord (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • behouden werkwoord (behoud, behoudt, behield, behielden, behouden)
    • in bescherming nemen werkwoord (neem in bescherming, neemt in bescherming, nam in bescherming, namen in bescherming, in bescherming genomen)
    • behoeden werkwoord (behoed, behoedt, behoedde, behoedden, behoed)
  2. maintenir (conserver; garder; préserver)
    behouden; bewaren; conserveren
    • behouden werkwoord (behoud, behoudt, behield, behielden, behouden)
    • bewaren werkwoord (bewaar, bewaart, bewaarde, bewaarden, bewaard)
    • conserveren werkwoord (conserveer, conserveert, conserveerde, conserveerden, geconserveerd)
  3. maintenir (se maintenir; garder; retenir; conserver)
    handhaven; stand houden
  4. maintenir (endurer; tenir le coup; tenir; )
    dragen; volhouden; verdragen; doorstaan; uithouden; verduren; uitzingen; dulden; harden
    • dragen werkwoord (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • volhouden werkwoord (houd vol, houdt vol, hield vol, hielden vol, volgehouden)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • uithouden werkwoord (houd uit, houdt uit, hield uit, hielden uit, uitgehouden)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
    • uitzingen werkwoord (zing uit, zingt uit, zong uit, zongen uit, uitgezongen)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • harden werkwoord (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
  5. maintenir (conserver)
    instandhouden; conserveren
    • instandhouden werkwoord (hou in stand, houdt in stand, hield in stand, hielden in stand, in stand gehouden)
    • conserveren werkwoord (conserveer, conserveert, conserveerde, conserveerden, geconserveerd)
  6. maintenir (tenir levé; relever; soutenir)
    ophouden; in de hoogte houden; hooghouden; omhooghouden
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • hooghouden werkwoord (houd hoog, houdt hoog, hield hoog, hielden hoog, hooggehouden)
    • omhooghouden werkwoord (houd omhoog, houdt omhoog, hield omhoog, hielden omhoog, omhooggehouden)
  7. maintenir (tenir; garder à la main)
    beethouden
    • beethouden werkwoord (houd beet, houdt beet, hield beeld, hielden beeld, beetgehouden)
  8. maintenir (faire durer; stabiliser; consolider)
    bestendigen
    • bestendigen werkwoord (bestendig, bestendigt, bestendigde, bestendigden, bestendigd)
  9. maintenir (ne pas reprendre)

Conjugations for maintenir:

Présent
  1. maintiens
  2. maintiens
  3. maintient
  4. maintenons
  5. maintenez
  6. maintiennent
imparfait
  1. maintenais
  2. maintenais
  3. maintenait
  4. maintenions
  5. mainteniez
  6. maintenaient
passé simple
  1. maintins
  2. maintins
  3. maintint
  4. maintînmes
  5. maintîntes
  6. maintinrent
futur simple
  1. maintiendrai
  2. maintiendras
  3. maintiendra
  4. maintiendrons
  5. maintiendrez
  6. maintiendront
subjonctif présent
  1. que je maintienne
  2. que tu maintiennes
  3. qu'il maintienne
  4. que nous maintenions
  5. que vous mainteniez
  6. qu'ils maintiennent
conditionnel présent
  1. maintiendrais
  2. maintiendrais
  3. maintiendrait
  4. maintiendrions
  5. maintiendriez
  6. maintiendraient
passé composé
  1. ai maintenu
  2. as maintenu
  3. a maintenu
  4. avons maintenu
  5. avez maintenu
  6. ont maintenu
divers
  1. maintiens!
  2. maintenez!
  3. maintenons!
  4. maintenu
  5. maintenant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor maintenir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschermen blindage; protection; sauvegarde
bewaren conservation; garde; préservation
harden durcissement
instandhouden maintient
ophouden achèvement; action d'arrêter; fin; terminaison
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beethouden garder à la main; maintenir; tenir
behoeden abriter; assurer la surveillance; conserver; défendre; garder; maintenir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder; surveiller; veiller; veiller sur quelqu'un; veiller sur quelque chose conserver; préserver
behouden abriter; assurer la surveillance; conserver; défendre; garder; maintenir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder; surveiller; veiller; veiller sur quelqu'un; veiller sur quelque chose affecter; avoir soin de; conserver; entretenir; maintenir en état; prendre soin de; réserver; se charger de; veiller à quelque chose
beschermen abriter; assurer la surveillance; conserver; défendre; garder; maintenir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder; surveiller; veiller; veiller sur quelqu'un; veiller sur quelque chose abriter; borner; cacher; clôturer; conserver; couvrir; défendre; installer un système d'alarme; mettre en sûreté; mettre à l'abri de; munir d'une installation d'alarme; patronner; protéger; préserver; recéler; sauvegarder
bestendigen consolider; faire durer; maintenir; stabiliser
bewaren conserver; garder; maintenir; préserver archiver; conserver; emmagasiner; entreposer; garder; mettre de côté; placer; préserver; ranger; stocker
conserveren conserver; garder; maintenir; préserver confire; conserver; faire des conserves; mettre en conserve; préparer des conserves
doorstaan continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser
dragen continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup appuyer; arc-bouter; avoir mis; boiser; consolider; fortifier; porter; soutenir; épauler; étayer
dulden continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup admettre; agréer; approuver; autoriser; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; endurer; laisser; permettre; souffrir; supporter; tolérer
handhaven conserver; garder; maintenir; retenir; se maintenir
harden continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup durcir; entraîner; former; instruire; tremper; éduquer
hooghouden maintenir; relever; soutenir; tenir levé
in bescherming nemen abriter; assurer la surveillance; conserver; défendre; garder; maintenir; mettre à l'abri de; protéger; préserver; sauvegarder; surveiller; veiller; veiller sur quelqu'un; veiller sur quelque chose défendre; protéger; préserver; sauvegarder
in de hoogte houden maintenir; relever; soutenir; tenir levé
instandhouden conserver; maintenir
niet terugnemen maintenir; ne pas reprendre
omhooghouden maintenir; relever; soutenir; tenir levé
ophouden maintenir; relever; soutenir; tenir levé abandonner; achever; arrêter; attarder; bloquer; casser; cesser; conclure; couper; disparaître; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; décéder; défaire; dégrafer; délimiter; déserter; détacher; dételer; dévisser; en finir; finir; interrompre; laisser; limiter; mettre au point; mettre fin à; mourir; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; ralentir; rendre l'âme; renoncer à; retarder; résilier; s'achever; s'éteindre; se terminer; stopper; suspendre; temporiser; tenir levé; terminer; être en voie d'extinction; être en voie de disparition; être éliminé
stand houden conserver; garder; maintenir; retenir; se maintenir
uithouden continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
uitzingen continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
verdragen continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser
verduren continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser
volhouden continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup continuer; endurer; entretenir; faire durer; laisser continuer; persister; persévérer; résister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup

Synoniemen voor "maintenir":


Wiktionary: maintenir

maintenir maintenir
verb
  1. iets doen voortbestaan, aan iets vasthouden
  2. onderhouden (van een bijzit of maintenee)

Cross Translation:
FromToVia
maintenir verplegen; bewaren; verzorgen erhalten — (transitiv) etwas bewahren
maintenir behouden retain — to keep in possession or use
maintenir in stand houden sustain — to maintain something

Verwante vertalingen van maintenir