Mousse: vertaling Frans

Remove Ads

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

mousse:
- schuim; bruis; uitvaagsel
- stagiair; iemand die stage loopt; jongmaatje; leerjongen; kwekeling; scheepsjongen; kajuitsjongen
mousser:
- sprankelen; opbruisen; mousseren; tintelen; schuimen; schuim vormen
Wiktionary:
- mousse → mos, schuim, mousse
- mousse → bot, stomp
- mousse → scheepsjongen, schuim, mos
- mousser → schuimen

Nederlands naar Frans: Meer gegevens...

mousse:
- Wiktionary:
  mousse → mousse

Frans

Uitgebreide vertaling voor mousse (Frans) in het Nederlands

mousse:

mousse [la ~] zelfstandig naamwoord

la mousse (écume)
het schuim
- schuim [het ~] zelfstandig naamwoord
la mousse (écume)
het bruis
- bruis [het ~] zelfstandig naamwoord
la mousse (camelote; canaille; plèbe; racaille)
het uitvaagsel
- uitvaagsel [het ~] zelfstandig naamwoord

mousse [le ~] zelfstandig naamwoord

le mousse (stagiaire; apprentie; apprenti; pupille; jeune apprenti)
de stagiair; iemand die stage loopt
- stagiair [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- iemand die stage loopt [znw.] zelfstandig naamwoord
le mousse (apprenti; stagiaire; pupille; jeune apprenti)
het jongmaatje
- jongmaatje [het ~] zelfstandig naamwoord
le mousse (apprenti; stagiaire; pupille)
de leerjongen; de kwekeling
- leerjongen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- kwekeling [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
le mousse (novice)
de scheepsjongen; de kajuitsjongen
- scheepsjongen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- kajuitsjongen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor mousse:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bruis	mousse; écume
iemand die stage loopt	apprenti; apprentie; jeune apprenti; mousse; pupille; stagiaire
jongmaatje	apprenti; jeune apprenti; mousse; pupille; stagiaire
kajuitsjongen	mousse; novice
kwekeling	apprenti; mousse; pupille; stagiaire
leerjongen	apprenti; mousse; pupille; stagiaire	apprenti
scheepsjongen	mousse; novice
schuim	mousse; écume
stagiair	apprenti; apprentie; jeune apprenti; mousse; pupille; stagiaire	habitant; interne; résidant
uitvaagsel	camelote; canaille; mousse; plèbe; racaille

Synoniemen voor "mousse":

écume; bouillonnement; bave; sueur; marin; navigateur; pêcheur; matelot; batelier; caboteur; timonier; soutier; canotier; cap-hornier; crème; bulle; lichen; moussaillon

Wiktionary: mousse

mousse

noun

Plante rase des lieux humides
- mousse → mos
Amas serré de bulles
- mousse → schuim
Dessert plein de bulles
- mousse → mousse

adjective

(vieilli) Qui est émoussé, qui a perdu son tranchant, en parlant d’une lame.
- mousse → bot; stomp

mousse

noun

iets dat veel luchtbellen bevat
- schuim → mousse

Cross Translation:

From	To	Via
• mousse	→ scheepsjongen	↔ cabin boy — a boy serving on a ship
• mousse	→ schuim	↔ foam — foam
• mousse	→ schuim	↔ froth — foam
• mousse	→ mos	↔ moss — plants of the division Bryophyta
• mousse	→ schuim	↔ Schaum — meist nur im Singular: Gasbläschen, die von flüssigen Wand eingeschlossen sind

mousse vorm van mousser:

mousser werkwoord (mousse, mousses, moussons, moussez, moussent, moussais, moussait, moussions, moussiez, moussaient, moussai, moussas, moussa, moussâmes, moussâtes, moussèrent, mousserai, mousseras, moussera, mousserons, mousserez, mousseront)

mousser (pétiller; être en effervescence; scintiller; bruire)
sprankelen; opbruisen; mousseren; tintelen
- sprankelen werkwoord (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
- opbruisen werkwoord (bruis op, bruist op, bruiste op, bruisten op, opgebruist)
- mousseren werkwoord (mousseer, mousseert, mousseerde, mousseerden, gemousseerd)
- tintelen werkwoord (tintel, tintelt, tintelde, tintelden, getinteld)
mousser (écumer)
schuimen; schuim vormen
- schuimen werkwoord (schuim, schuimt, schuimde, schuimden, geschuimd)
- schuim vormen werkwoord (vorm schuim, vormt schuim, vormde schuim, vormden schuim, schuim gevormd)

Conjugations for mousser:

Présent

mousse
mousses
mousse
moussons
moussez
moussent

imparfait

moussais
moussais
moussait
moussions
moussiez
moussaient

passé simple

moussai
moussas
moussa
moussâmes
moussâtes
moussèrent

futur simple

mousserai
mousseras
moussera
mousserons
mousserez
mousseront

subjonctif présent

que je mousse
que tu mousses
qu'il mousse
que nous moussions
que vous moussiez
qu'ils moussent

conditionnel présent

mousserais
mousserais
mousserait
mousserions
mousseriez
mousseraient

passé composé

ai moussé
as moussé
a moussé
avons moussé
avez moussé
ont moussé

divers

mousse!
moussez!
moussons!
moussé
moussant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor mousser:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
sprankelen		gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
mousseren	bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
opbruisen	bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
schuim vormen	mousser; écumer
schuimen	mousser; écumer
sprankelen	bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence	briller; resplendir; étinceler
tintelen	bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence

Synoniemen voor "mousser":

écumer; rager

Wiktionary: mousser