Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor supporter (Frans) in het Nederlands

supporter:

supporter [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le supporter (fan; adepte)
    de supporter; de aanhanger; de fan
    • supporter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aanhanger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • fan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. le supporter (zélateur; partisan; défenseur; promoteur; allié)
    de voorstander

supporter werkwoord (supporte, supportes, supportons, supportez, )

  1. supporter (endurer; tenir le coup; tenir; )
    dragen; volhouden; verdragen; doorstaan; uithouden; verduren; uitzingen; dulden; harden
    • dragen werkwoord (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • volhouden werkwoord (houd vol, houdt vol, hield vol, hielden vol, volgehouden)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • uithouden werkwoord (houd uit, houdt uit, hield uit, hielden uit, uitgehouden)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
    • uitzingen werkwoord (zing uit, zingt uit, zong uit, zongen uit, uitgezongen)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • harden werkwoord (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
  2. supporter (endurer; soutenir; souffrir; )
    doorstaan; verdragen; doorleven; verteren; verduren
    • doorstaan werkwoord (doorsta, doorstaat, doorstond, doorstonden, doorgestaan)
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • doorleven werkwoord
    • verteren werkwoord (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • verduren werkwoord (verduur, verduurt, verduurde, verduurden, verduurd)
  3. supporter (persévérer; persister; continuer; )
    volhouden; doorzetten; standhouden; doorgaan; volharden
    • volhouden werkwoord (houd vol, houdt vol, hield vol, hielden vol, volgehouden)
    • doorzetten werkwoord (zet door, zette door, zetten door, doorgezet)
    • standhouden werkwoord (houd stand, houdt stand, hield stand, hielden stand, standgehouden)
    • doorgaan werkwoord (ga door, gaat door, ging door, gingen door, doorgegaan)
    • volharden werkwoord (volhard, volhardt, volhardde, volhardden, volhard)
  4. supporter (souffrir; subir; éprouver; endurer)
    lijden
    • lijden werkwoord (lijd, lijdt, leed, leden, geleden)
  5. supporter (tolérer; endurer)
    verdragen; velen; dulden
    • verdragen werkwoord (verdraag, verdraagt, verdroeg, verdroegen, verdragen)
    • velen werkwoord (veel, veelt, veelde, veelden, geveeld)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
  6. supporter (tolérer; permettre; admettre; )
    gedogen; dulden; tolereren
    • gedogen werkwoord (gedoog, gedoogt, gedoogde, gedoogden, gedoogd)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • tolereren werkwoord (tolereer, tolereert, tolereerde, tolereerden, getolereerd)
  7. supporter (continuer; durer; persister; )
    voortduren; aanhouden; voortbestaan
    • voortduren werkwoord (duur voort, duurt voort, duurde voort, duurden voort, voortgeduurd)
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • voortbestaan werkwoord (besta voort, bestaat voort, bestond voort, bestonden voort, voortbestaan)

Conjugations for supporter:

Présent
  1. supporte
  2. supportes
  3. supporte
  4. supportons
  5. supportez
  6. supportent
imparfait
  1. supportais
  2. supportais
  3. supportait
  4. supportions
  5. supportiez
  6. supportaient
passé simple
  1. supportai
  2. supportas
  3. supporta
  4. supportâmes
  5. supportâtes
  6. supportèrent
futur simple
  1. supporterai
  2. supporteras
  3. supportera
  4. supporterons
  5. supporterez
  6. supporteront
subjonctif présent
  1. que je supporte
  2. que tu supportes
  3. qu'il supporte
  4. que nous supportions
  5. que vous supportiez
  6. qu'ils supportent
conditionnel présent
  1. supporterais
  2. supporterais
  3. supporterait
  4. supporterions
  5. supporteriez
  6. supporteraient
passé composé
  1. ai supporté
  2. as supporté
  3. a supporté
  4. avons supporté
  5. avez supporté
  6. ont supporté
divers
  1. supporte!
  2. supportez!
  3. supportons!
  4. supporté
  5. supportant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor supporter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhanger adepte; fan; supporter adepte; adhérant; disciple; partisan; remorque; semi-remorque; suiveur
aanhouden obstination; persistance; persévérance; ténacité
fan adepte; fan; supporter admirateur; admiratrice; adorateur
harden durcissement
lijden souffrance
supporter adepte; fan; supporter
voorstander allié; défenseur; partisan; promoteur; supporter; zélateur
voortbestaan survie
voortduren continuation; persistance
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden continuer; durer; endurer; persister; persévérer; résister; subsister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup arrêter; attraper; capturer; continuer; durer; enchaîner; faire prisonnier; imposer; insister sur qc; mettre en état d'arrestation; mettre sous les verrous; persister; pousser; prendre; presser; saisir; se continuer; se poursuivre; écrouer
doorgaan continuer; endurer; entretenir; faire durer; laisser continuer; persister; persévérer; résister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup continuer; durer; persister; poursuivre; prolonger; se continuer; se poursuivre
doorleven débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser
doorstaan continuer; débourser; dépenser; endurer; maintenir; persister; persévérer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup; tolérer; traverser
doorzetten continuer; endurer; entretenir; faire durer; laisser continuer; persister; persévérer; résister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup continuer à pousser; persévérer
dragen continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup appuyer; arc-bouter; avoir mis; boiser; consolider; fortifier; porter; soutenir; épauler; étayer
dulden admettre; autoriser; consentir; continuer; endurer; maintenir; permettre; persister; persévérer; souffrir; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup; tolérer admettre; agréer; approuver; concéder; consentir; consentir à; déclarer bon; laisser; permettre; tolérer
gedogen admettre; autoriser; consentir; permettre; souffrir; supporter; tolérer
harden continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup durcir; entraîner; former; instruire; tremper; éduquer
lijden endurer; souffrir; subir; supporter; éprouver
standhouden continuer; endurer; entretenir; faire durer; laisser continuer; persister; persévérer; résister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup se maintenir; tenir bon; tenir ferme; tenir le choc; tenir le coup
tolereren admettre; autoriser; consentir; permettre; souffrir; supporter; tolérer
uithouden continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
uitzingen continuer; endurer; maintenir; persister; persévérer; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
velen endurer; supporter; tolérer
verdragen continuer; débourser; dépenser; endurer; maintenir; persister; persévérer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup; tolérer; traverser
verduren continuer; débourser; dépenser; endurer; maintenir; persister; persévérer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup; tolérer; traverser
verteren débourser; dépenser; endurer; se consommer; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser consommer; digérer; décomposer; dépenser; gâcher; pourrir; périr; s'user; se consumer; se corroder; se décomposer; se gâter; se putréfier; sombrer; tomber en pourriture; user
volharden continuer; endurer; entretenir; faire durer; laisser continuer; persister; persévérer; résister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
volhouden continuer; endurer; entretenir; faire durer; laisser continuer; maintenir; persister; persévérer; résister; subir; supporter; tenir; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
voortbestaan continuer; durer; endurer; persister; persévérer; résister; subsister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup
voortduren continuer; durer; endurer; persister; persévérer; résister; subsister; supporter; tenir jusqu'au bout; tenir le coup

Synoniemen voor "supporter":


Wiktionary: supporter

supporter
verb
  1. bereid zijn iets ongestraft te laten
  2. bezitten
noun
  1. iemand die een bepaalde club steunt

Cross Translation:
FromToVia
supporter tolereren; toelaten; verdragen abide — to tolerate
supporter ondergaan; verdragen bear — put up with
supporter verdragen; tolereren; toelaten; dulden; gedogen tolerate — to allow without interference

Verwante vertalingen van supporter



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor supporter (Nederlands) in het Frans

supporter:

supporter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de supporter (aanhanger; fan)
    le supporter; le fan; l'adepte
    • supporter [le ~] zelfstandig naamwoord
    • fan [le ~] zelfstandig naamwoord
    • adepte [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor supporter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adepte aanhanger; fan; supporter aanhanger; discipel; navolger; volgeling; volger
fan aanhanger; fan; supporter
supporter aanhanger; fan; supporter voorstander
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
supporter aanhouden; doorgaan; doorleven; doorstaan; doorzetten; dragen; dulden; gedogen; harden; lijden; standhouden; tolereren; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verteren; volharden; volhouden; voortbestaan; voortduren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adepte adept; ingewijd

Verwante woorden van "supporter":


Verwante definities voor "supporter":

  1. wie een club aanmoedigt bij wedstrijden1
    • ome Dirk is supporter van Feijenoord1

Wiktionary: supporter

supporter
noun
  1. iemand die een bepaalde club steunt