Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. venir:
  2. à venir:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor venir (Frans) in het Nederlands

venir:

venir werkwoord (viens, vient, venons, venez, )

  1. venir (arriver; atteindre)
    aankomen
    – na een reis ergens komen 1
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
      • de trein komt om drie uur aan1
    arriveren
    • arriveren werkwoord (arriveer, arriveert, arriveerde, arriveerden, gearriveerd)
  2. venir
    komen
    • komen werkwoord (kom, komt, kwam, kwamen, gekomen)

Conjugations for venir:

Présent
  1. viens
  2. viens
  3. vient
  4. venons
  5. venez
  6. viennent
imparfait
  1. venais
  2. venais
  3. venait
  4. venions
  5. veniez
  6. venaient
passé simple
  1. vins
  2. vins
  3. vint
  4. vînmes
  5. vîntes
  6. vinrent
futur simple
  1. viendrai
  2. viendras
  3. viendra
  4. viendrons
  5. viendrez
  6. viendront
subjonctif présent
  1. que je vienne
  2. que tu viennes
  3. qu'il vienne
  4. que nous venions
  5. que vous veniez
  6. qu'ils viennent
conditionnel présent
  1. viendrais
  2. viendrais
  3. viendrait
  4. viendrions
  5. viendriez
  6. viendraient
passé composé
  1. suis venu
  2. es venu
  3. est venu
  4. sommes venus
  5. êtes venus
  6. sont venus
divers
  1. viens!
  2. venez!
  3. venons!
  4. venu
  5. venant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor venir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen arrivée
arriveren arrivée
komen arrivée
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen arriver; atteindre; venir achever; aller voir; arriver; chercher; consulter; envahir; faire une invasion; franchir la ligne d'arrivée; fréquenter; gagner en poids; passer; passer voir; prendre des kilos; pénétrer dans; rendre visite; rendre visite à; s'alourdir; s'informer
arriveren arriver; atteindre; venir
komen venir

Synoniemen voor "venir":


Wiktionary: venir

venir
verb
  1. Traductions de venir
venir
verb
  1. bewegen van verder weg naar dichterbij

Cross Translation:
FromToVia
venir zijn be — elliptical form of "be here", or similar
venir komen come — to move from further away to nearer to
venir klaarkomen come — to orgasm
venir komen; klaarkomen cum — slang: have an orgasm; ejaculate

à venir:

à venir bijvoeglijk naamwoord

  1. à venir (prochain; futur; entendu; )
    toekomstig; aankomend; toekomend; toekomstige; aanstaand
  2. à venir (prochain; futur; suivant)
    komend
    • komend bijvoeglijk naamwoord
  3. à venir (prochain; suivant; en premier; d'abord)
    aanstaande; eerstvolgend

Vertaal Matrix voor à venir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaande fiancé; fiancée
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomend apprenti; en herbe; entendu; futur; prochain; proche; proposé; à venir
aanstaand apprenti; en herbe; entendu; futur; prochain; proche; proposé; à venir
eerstvolgend d'abord; en premier; prochain; suivant; à venir
komend futur; prochain; suivant; à venir
toekomend apprenti; en herbe; entendu; futur; prochain; proche; proposé; à venir
toekomstig apprenti; en herbe; entendu; futur; prochain; proche; proposé; à venir
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaande d'abord; en premier; prochain; suivant; à venir
toekomstige apprenti; en herbe; entendu; futur; prochain; proche; proposé; à venir

Verwante vertalingen van venir