Frans

Uitgebreide vertaling voor éclaircir (Frans) in het Nederlands

éclaircir:

éclaircir werkwoord (éclaircis, éclaircit, éclaircissons, éclaircissez, )

  1. éclaircir (expliquer; clarifier; préciser; illustrer; tirer au clair)
    uitleggen; verklaren; toelichten; begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren
    • uitleggen werkwoord (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verklaren werkwoord (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten werkwoord (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • begrijpelijk maken werkwoord
    • ophelderen werkwoord (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • opklaren werkwoord (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)
  2. éclaircir (exposer; commenter; expliquer)
    verklaren; toelichten; ophelderen; verduidelijken; verhelderen; belichten; accentueren; opklaren
    • verklaren werkwoord (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten werkwoord (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • ophelderen werkwoord (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • verduidelijken werkwoord (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • verhelderen werkwoord (verhelder, verheldert, verhelderde, verhelderden, verhelderd)
    • belichten werkwoord (belicht, belichtte, belichtten, belicht)
    • accentueren werkwoord (accentueer, accentueert, accentueerde, accentueerden, geaccentueerd)
    • opklaren werkwoord (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)
  3. éclaircir (élucider; clarifier; expliquer; commenter)
    verduidelijken; nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen
    • verduidelijken werkwoord (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • nader verklaren werkwoord (verklaar nader, verklaart nader, verklaarde nader, verklaarden nader, nader verklaard)
    • toelichten werkwoord (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • uiteenzetten werkwoord (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • uitleggen werkwoord (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
  4. éclaircir (expliquer; faire comprendre)
    uitleggen; verduidelijken; uiteenzetten; ontvouwen
    • uitleggen werkwoord (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verduidelijken werkwoord (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • uiteenzetten werkwoord (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • ontvouwen werkwoord (ontvouw, ontvouwt, ontvouwde, ontvouwden, ontvouwd)
  5. éclaircir (mettre en lumière; éclairer; irradier)
    verlichten; beschijnen
    • verlichten werkwoord (verlicht, verlichtte, verlichtten, verlicht)
    • beschijnen werkwoord (beschijn, beschijnt, bescheen, beschenen, beschenen)
  6. éclaircir (mettre en lumière; éclairer; clarifier)
    belichten; met licht beschijnen
  7. éclaircir (élaguer; épuiser; couper; déboiser; décimer)
    uitdunnen; wegkappen
    • uitdunnen werkwoord (dun uit, dunt uit, dunde uit, dunden uit, uitgedund)
    • wegkappen werkwoord (kap weg, kapt weg, kapte weg, kapten weg, weggekapt)

Conjugations for éclaircir:

Présent
  1. éclaircis
  2. éclaircis
  3. éclaircit
  4. éclaircissons
  5. éclaircissez
  6. éclaircissent
imparfait
  1. éclaircissais
  2. éclaircissais
  3. éclaircissait
  4. éclaircissions
  5. éclaircissiez
  6. éclaircissaient
passé simple
  1. éclaircis
  2. éclaircis
  3. éclaircit
  4. éclaircîmes
  5. éclaircîtes
  6. éclaircirent
futur simple
  1. éclaircirai
  2. éclairciras
  3. éclaircira
  4. éclaircirons
  5. éclaircirez
  6. éclairciront
subjonctif présent
  1. que j'éclaircisse
  2. que tu éclaircisses
  3. qu'il éclaircisse
  4. que nous éclaircissions
  5. que vous éclaircissiez
  6. qu'ils éclaircissent
conditionnel présent
  1. éclaircirais
  2. éclaircirais
  3. éclaircirait
  4. éclaircirions
  5. éclairciriez
  6. éclairciraient
passé composé
  1. ai éclairci
  2. as éclairci
  3. a éclairci
  4. avons éclairci
  5. avez éclairci
  6. ont éclairci
divers
  1. éclaircis!
  2. éclaircissez!
  3. éclaircissons!
  4. éclairci
  5. éclaircissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor éclaircir:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accentueren commenter; expliquer; exposer; éclaircir accentuer; accroître; appuyer sur; faire ressortir; insister; marteler; mettre l'accent sur; souligner
begrijpelijk maken clarifier; expliquer; illustrer; préciser; tirer au clair; éclaircir
belichten clarifier; commenter; expliquer; exposer; mettre en lumière; éclaircir; éclairer illuminer; mettre en lumière; éclairer
beschijnen irradier; mettre en lumière; éclaircir; éclairer
met licht beschijnen clarifier; mettre en lumière; éclaircir; éclairer
nader verklaren clarifier; commenter; expliquer; éclaircir; élucider
ontvouwen expliquer; faire comprendre; éclaircir déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre
ophelderen clarifier; commenter; expliquer; exposer; illustrer; préciser; tirer au clair; éclaircir
opklaren clarifier; commenter; expliquer; exposer; illustrer; préciser; tirer au clair; éclaircir s'éclaircir; se dégager
toelichten clarifier; commenter; expliquer; exposer; illustrer; préciser; tirer au clair; éclaircir; élucider
uitdunnen couper; déboiser; décimer; éclaircir; élaguer; épuiser
uiteenzetten clarifier; commenter; expliquer; faire comprendre; éclaircir; élucider apprendre; caractériser; dire; décrire; définir; expliquer; faire le compte rendu de; interpréter; mettre à part; raconter; séparer; écrire
uitleggen clarifier; commenter; expliquer; faire comprendre; illustrer; préciser; tirer au clair; éclaircir; élucider
verduidelijken clarifier; commenter; expliquer; exposer; faire comprendre; éclaircir; élucider
verhelderen commenter; expliquer; exposer; éclaircir
verklaren clarifier; commenter; expliquer; exposer; illustrer; préciser; tirer au clair; éclaircir argumenter; attester; avancer; certifier; déclarer; faire semblant; feindre; porter témoignage; prétendre; prétexter; simuler; soutenir; témoigner
verlichten irradier; mettre en lumière; éclaircir; éclairer adoucir; atténuer; modérer; radoucir; reduire le poids; soulager
wegkappen couper; déboiser; décimer; éclaircir; élaguer; épuiser

Synoniemen voor "éclaircir":


Verwante vertalingen van éclaircir