Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. évaluer:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor évaluer:
    • evalueren


Frans

Uitgebreide vertaling voor évaluer (Frans) in het Nederlands

évaluer:

évaluer werkwoord (évalue, évalues, évaluons, évaluez, )

  1. évaluer (taxer; estimer)
    schatten; ramen; begroten
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • begroten werkwoord (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  2. évaluer (taxer; enfoncer; clouer)
    taxeren; aanslaan
    • taxeren werkwoord (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
    • aanslaan werkwoord (sla aan, slaat aan, sloeg aan, sloegen aan, aangeslagen)
  3. évaluer (calculer; estimer; chiffrer)
    schatten; berekenen; ramen
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
  4. évaluer (repeser; prévaloir; apprécier; )
    overwegen; afwegen; overdenken
    • overwegen werkwoord (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
  5. évaluer (estimer; expertiser; cadastrer; )
    schatten; beramen; ramen; taxeren
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • beramen werkwoord (beraam, beraamt, beraamde, beraamden, beraamd)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • taxeren werkwoord (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
  6. évaluer (calculer; chiffrer; estimer; évaluer à)
    berekenen; begroten
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • begroten werkwoord (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  7. évaluer (conseiller; suggérer; insinuer; )
    adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • iets aanraden werkwoord
  8. évaluer (considérer; peser; taxer; estimer)
    overdenken; consideren; afwegen; beraden; iets overwegen
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
    • consideren werkwoord
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • beraden werkwoord (beraad, beraadt, beraadde, beraadden, beraden)
    • iets overwegen werkwoord

Conjugations for évaluer:

Présent
  1. évalue
  2. évalues
  3. évalue
  4. évaluons
  5. évaluez
  6. évaluent
imparfait
  1. évaluais
  2. évaluais
  3. évaluait
  4. évaluions
  5. évaluiez
  6. évaluaient
passé simple
  1. évaluai
  2. évaluas
  3. évalua
  4. évaluâmes
  5. évaluâtes
  6. évaluèrent
futur simple
  1. évaluerai
  2. évalueras
  3. évaluera
  4. évaluerons
  5. évaluerez
  6. évalueront
subjonctif présent
  1. que j'évalue
  2. que tu évalues
  3. qu'il évalue
  4. que nous évaluions
  5. que vous évaluiez
  6. qu'ils évaluent
conditionnel présent
  1. évaluerais
  2. évaluerais
  3. évaluerait
  4. évaluerions
  5. évalueriez
  6. évalueraient
passé composé
  1. ai évalué
  2. as évalué
  3. a évalué
  4. avons évalué
  5. avez évalué
  6. ont évalué
divers
  1. évalue!
  2. évaluez!
  3. évaluons!
  4. évalué
  5. évaluant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor évaluer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen considération
overwegen considération
schatten amours; choux; chéris; trésors
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanslaan clouer; enfoncer; taxer; évaluer
adviseren apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer conseiler; conseiller; donner un avis; préconiser; recommander
afwegen apprécier; conjecturer; considérer; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; peser; prévaloir; repeser; taxer; évaluer considérer; contempler; délibérer; envisager; estimer; examiner; méditer; peser; peser avec soin
begroten calculer; chiffrer; estimer; taxer; évaluer; évaluer à
beraden considérer; estimer; peser; taxer; évaluer
beramen cadastrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; tramer; évaluer concevoir un plan; planifier; projeter; préparer; tramer
berekenen calculer; chiffrer; estimer; évaluer; évaluer à calculer; chiffrer; estimer
consideren considérer; estimer; peser; taxer; évaluer
iets aanraden apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer
iets overwegen considérer; estimer; peser; taxer; évaluer
ingeven apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer administrer; animer; appliquer; couler à l'oreille; dicter; donner un médicament; enthousiasmer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; indiquer; inspirer; prédire; souffler; stimuler; suggérer; verser; vivifier
overdenken apprécier; conjecturer; considérer; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; peser; prévaloir; repeser; taxer; évaluer considérer; contempler; délibérer; envisager; examiner; méditer; peser; réfléchir; songer; être pensif
overwegen apprécier; conjecturer; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; prévaloir; repeser; taxer; évaluer conférer; considérer; contempler; débattre; délibérer; envisager; examiner; méditer; peser; réfléchir
raden apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer conjecturer; deviner; estimer; faire une expertise; présumer; présupposer; spéculer; supposer
ramen cadastrer; calculer; chiffrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; taxer; tramer; évaluer
schatten cadastrer; calculer; chiffrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; taxer; tramer; évaluer estimer
suggereren apprécier; conjecturer; conseiller; deviner; déterminer; estimer; faire une expertise; fixer; insinuer; priser; recommander; suggérer; taxer; évaluer avancer; entamer; lancer; proposer; soulever; suggérer
taxeren cadastrer; clouer; concevoir; enfoncer; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; taxer; tramer; évaluer

Synoniemen voor "évaluer":


Wiktionary: évaluer

évaluer
verb
  1. estimer une chose quant à son prix, à sa valeur, à sa quantité, à sa durée.
évaluer
verb
  1. inschatten, vaak middels berekening

Cross Translation:
FromToVia
évaluer beoordelen; evalueren assess — to determine the value of
évaluer becijferen beziffern — (transitiv) etwas mit einem exakten oder geschätzten Zahlenwert bezeichnen
évaluer begroten evaluieren — etwas hinsichtlich seiner Funktionstüchtigkeit oder seines Wertes einschätzen

Verwante vertalingen van évaluer