Frans

Uitgebreide vertaling voor abandonner (Frans) in het Nederlands

abandonner:

abandonner werkwoord (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, )

  1. abandonner (s'en aller; partir; quitter; )
    gaan; vertrekken; weggaan; heengaan; opstappen; opbreken
    • gaan werkwoord (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan werkwoord (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • opstappen werkwoord (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • opbreken werkwoord (breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)
  2. abandonner (quitter)
    in de steek laten; verlaten
    • in de steek laten werkwoord (laat in de steek, liet in de steek, lieten in de steek, in de steek gelaten)
    • verlaten werkwoord (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
  3. abandonner (partir; sortir; quitter; )
    vertrekken; verlaten; heengaan
    • vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • verlaten werkwoord (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
  4. abandonner (détacher; être éliminé; décrocher; )
    opgeven; stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen
    • opgeven werkwoord (geef op, geeft op, gaf op, gaven op, opgegeven)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • afhaken werkwoord (haak af, haakt af, haakte af, haakten af, afgehaakt)
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • afzien van werkwoord
    • afvallen werkwoord (val af, valt af, viel af, vielen af, afgevallen)
    • eruitstappen werkwoord
    • afzeggen werkwoord (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
  5. abandonner (laisser tomber)
    opgeven; de brui geven aan
  6. abandonner (cesser; arrêter; renoncer à; laisser)
    ophouden; stoppen; ermee uitscheiden; opgeven; staken; uitscheiden
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • ermee uitscheiden werkwoord
    • opgeven werkwoord (geef op, geeft op, gaf op, gaven op, opgegeven)
    • staken werkwoord (staak, staakt, staakte, staakten, gestaakt)
    • uitscheiden werkwoord (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)
  7. abandonner (renoncer à; répudier)
    afzien; afstand doen
    • afzien werkwoord (zie af, ziet af, zag af, zagen af, afgezien)
    • afstand doen werkwoord (doe afstand, doet afstand, deed afstand, deden afstand, afstand gedaan)
  8. abandonner (remercier; refuser; annuler; )
    bedanken; danken
    • bedanken werkwoord (bedank, bedankt, bedankte, bedankten, bedankt)
    • danken werkwoord (dank, dankt, dankte, dankten, gedankt)
  9. abandonner (annuler; suspendre; supprimer; )
    annuleren; afzeggen; nietig verklaren; afbestellen; intrekken; afgelasten
    • annuleren werkwoord (annuleer, annuleert, annuleerde, annuleerden, geannuleerd)
    • afzeggen werkwoord (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • nietig verklaren werkwoord (verklaar nietig, verklaart nietig, verklaarde nietig, verklaarden nietig, nietig verklaard)
    • afbestellen werkwoord (bestel af, bestelt af, bestelde af, bestelden af, afbesteld)
    • intrekken werkwoord (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)
    • afgelasten werkwoord (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
  10. abandonner
    afbreken
    • afbreken werkwoord (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
  11. abandonner
    verwijderen
    • verwijderen werkwoord (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)

Conjugations for abandonner:

Présent
  1. abandonne
  2. abandonnes
  3. abandonne
  4. abandonnons
  5. abandonnez
  6. abandonnent
imparfait
  1. abandonnais
  2. abandonnais
  3. abandonnait
  4. abandonnions
  5. abandonniez
  6. abandonnaient
passé simple
  1. abandonnai
  2. abandonnas
  3. abandonna
  4. abandonnâmes
  5. abandonnâtes
  6. abandonnèrent
futur simple
  1. abandonnerai
  2. abandonneras
  3. abandonnera
  4. abandonnerons
  5. abandonnerez
  6. abandonneront
subjonctif présent
  1. que j'abandonne
  2. que tu abandonnes
  3. qu'il abandonne
  4. que nous abandonnions
  5. que vous abandonniez
  6. qu'ils abandonnent
conditionnel présent
  1. abandonnerais
  2. abandonnerais
  3. abandonnerait
  4. abandonnerions
  5. abandonneriez
  6. abandonneraient
passé composé
  1. ai abandonné
  2. as abandonné
  3. a abandonné
  4. avons abandonné
  5. avez abandonné
  6. ont abandonné
divers
  1. abandonne!
  2. abandonnez!
  3. abandonnons!
  4. abandonné
  5. abandonnant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor abandonner:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbestellen annulation; annuler
afhaken achèvement; action d'arrêter; débrayage; décrochage; détachement; fin; terminaison
afvallen amaigrissement; amincissement
afzeggen résiliation
afzien van abandon; renonciation
annuleren annihilation; annulation; annuler; invalidation
danken gratitude; reconnaissance; remerciement
heengaan départ; fait de s'en aller
intrekken abrogation; action de révoquer; dédit; révocation
opbreken fait de plier bagages
opgeven demander; prièr; requêter
ophouden achèvement; action d'arrêter; fin; terminaison
staken achèvement; action d'arrêter; arrêt de travail; cessation de travail; fin; grève; grèves; terminaison
stoppen arrêt; arrêter; bouchage
uitscheiden achèvement; action d'arrêter; fin; terminaison
verlaten abandon; disparition
vertrekken chambre; chambres; démission; départ; fait de s'en aller; pièce
verwijderen amputation; enlèvement; reprise
weggaan démission; départ
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbestellen abandonner; annuler; décommander; retirer; résilier; révoquer; supprimer; suspendre
afbreken abandonner abaisser; abattre; abîmer; anéantir; arracher; bloquer; bousiller; briser; casser; couper; dissocier; dissoudre; déchirer; décomposer; défaire; démolir; démonter; déroger; détruire; dévaster; faire arrêter; fracasser; interrompre; liquider; obstruer; rabaisser; raser; ravager; rompre; ruiner; s'arracher; s'écrouler; saccager; se décomposer; se délabrer; se désagréger; se rompre; supprimer; séparer; tomber en ruine; transgresser
afgelasten abandonner; annuler; décommander; retirer; résilier; révoquer; supprimer; suspendre annuler
afhaken abandonner; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; être éliminé
afstand doen abandonner; renoncer à; répudier
afvallen abandonner; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; être éliminé amincir; décevoir; désillusionner; frustrer; maigrir
afzeggen abandonner; annuler; débrancher; débrayer; décommander; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; retirer; résilier; révoquer; supprimer; suspendre; être éliminé annuler
afzien abandonner; renoncer à; répudier
afzien van abandonner; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; être éliminé
annuleren abandonner; annuler; décommander; retirer; résilier; révoquer; supprimer; suspendre annuler
bedanken abandonner; annuler; dénier; refuser; rejeter; remercier; résilier devoir à; refuser; rejeter; remercier; repousser; s'abstenir; s'abstenir de
danken abandonner; annuler; dénier; refuser; rejeter; remercier; résilier devoir à; remercier
de brui geven aan abandonner; laisser tomber
ermee uitscheiden abandonner; arrêter; cesser; laisser; renoncer à
eruitstappen abandonner; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; être éliminé
gaan abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser aller; avancer; partir; se mouvoir; se rendre à
heengaan abandonner; abdiquer; dissoudre; décomposer; défaire; délier; démissionner; détacher; partir; quitter; s'en aller; se désaffilier; se retirer; sortir; subdiviser abdiquer; agoniser; crever; décéder; embarquer; faire bagage; mourir; partir; prendre la mer; prendre le large; périr; quitter; quitter le port; rendre l'âme; s'absenter; s'en aller; s'endormir; s'éloigner; trépasser; être tué
in de steek laten abandonner; quitter
intrekken abandonner; annuler; décommander; retirer; résilier; révoquer; supprimer; suspendre rappeler; reprendre; retirer; rétracter; révoquer
nietig verklaren abandonner; annuler; décommander; retirer; résilier; révoquer; supprimer; suspendre
opbreken abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser avoir de l'acide gastrique; se désagréger; subdiviser; supprimer
opgeven abandonner; arrêter; cesser; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; laisser; laisser tomber; renoncer à; être éliminé capituler; céder; déposer; désespérer; enregister; faire inscrire; inscrire; inscrire pour; perdre l'espoir; présenter; rendre les armes; s'inscrire; sacrifier; se livrer; se rendre; souscrire
ophouden abandonner; arrêter; cesser; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; laisser; renoncer à; être éliminé achever; arrêter; attarder; bloquer; casser; cesser; conclure; couper; disparaître; décéder; délimiter; en finir; finir; interrompre; limiter; maintenir; mettre au point; mettre fin à; mourir; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; ralentir; relever; rendre l'âme; retarder; résilier; s'achever; s'éteindre; se terminer; soutenir; stopper; suspendre; temporiser; tenir levé; terminer; être en voie d'extinction; être en voie de disparition
opstappen abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser partir; quitter; s'en aller; s'envoler
staken abandonner; arrêter; cesser; laisser; renoncer à aller faire la grève; cesser le travail; faire grève; faire la grève; se mettre en grève; suspendre le travail; tenir levé
stoppen abandonner; arrêter; cesser; débrancher; débrayer; déconnecter; décrocher; défaire; dégrafer; déserter; détacher; dételer; dévisser; laisser; renoncer à; être éliminé achever; arrêter; boucher; calfater; calfeutrer; casser; cesser; colmater; conclure; couper; donner un coup de frein; délimiter; en finir; faire halte; finir; freiner; interrompre; limiter; mettre au point; mettre fin à; ne plus bouger; obturer; parachever; parvenir à enlever; prendre fin; ralentir; reboucher; rester immobile; rester à sa place; retenir; résilier; s'achever; s'arrêter; se contenir; se retenir; se taire; se tenir tranquille; se terminer; stopper; suspendre; taper; tenir levé; terminer; étancher
uitscheiden abandonner; arrêter; cesser; laisser; renoncer à décharger; dégager; déporter; déverser; excréter; éjecter; évacuer
verlaten abandonner; abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; se désaffilier; se retirer; sortir embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'éloigner
vertrekken abandonner; abdiquer; dissoudre; décomposer; défaire; délier; démissionner; détacher; partir; quitter; s'en aller; se désaffilier; se retirer; sortir; subdiviser partir; quitter; s'en aller; s'envoler
verwijderen abandonner aliéner; annuler; chasser; désinstaller; expulser; ignorer; masquer; nettoyage; partir; quitter; renvoyer; repousser; s'en aller; s'envoler; se débarrasser de; supprimer; écarter; éloigner
weggaan abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser partir; quitter; s'en aller; s'envoler
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlaten abandonné; délaissé; désolé

Synoniemen voor "abandonner":


Wiktionary: abandonner

abandonner
verb
  1. Ne plus vouloir de quelque chose ou de quelqu’un.
  2. Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
abandonner
verb
  1. dumpen, weggaan van, verlaten
  2. weggaan
  3. in de steek laten
phrase
  1. iemand (met zijn problemen) laten zitten, verlaten, dumpen

Cross Translation:
FromToVia
abandonner prijsgeven; opgeven abandon — to give up
abandonner achterlaten; in de steek laten abandon — to leave behind or desert
abandonner stoppen; aborteren; annuleren abort — computing: to terminate a process prior to completion
abandonner doen mislukken; beëindigen abort — to cause a premature termination
abandonner opgeven; verbeuren forfeit — to give up in defeat
abandonner opgeven; verzaken forsake — to abandon
abandonner achterlaten; van de hand doen jettison — to let go or get rid of
abandonner achterlaten; verlaten; in de steek laten jilt — to jilt
abandonner opgeven; loslaten; verzaken relinquish — to give up, abandon
abandonner verlaten verlasseneinen Ort verlassen: weggehen, sich entfernen