Frans

Uitgebreide vertaling voor administrer (Frans) in het Nederlands

administrer:

administrer werkwoord (administre, administres, administrons, administrez, )

  1. administrer (gérer; diriger)
    beheren; besturen; administreren
    • beheren werkwoord (beheer, beheert, beheerde, beheerden, beheerd)
    • besturen werkwoord (bestuur, bestuurt, bestuurde, bestuurden, bestuurd)
    • administreren werkwoord (administreer, administreert, administreerde, administreerden, geadministreerd)
  2. administrer (faire consommer; verser; appliquer; faire prendre; faire avaler)
    geven; verstrekken; ingeven; iemand iets toedienen; binnen gieten
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • binnen gieten werkwoord (giet binnen, goot binnen, goten binnen, binnen gegoten)
  3. administrer (commander; mener; diriger; )
    leiden; aanvoeren; commanderen; bevel voeren over; leidinggeven
    • leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • commanderen werkwoord (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
    • bevel voeren over werkwoord
    • leidinggeven werkwoord (geef leiding, geeft leiding, gaf leiding, gaven leiding, leiding gegeven)
  4. administrer (diriger; conduire; gérer; )
    leiden; besturen; aanvoeren; voorzitten; leiding geven; managen
    • leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • besturen werkwoord (bestuur, bestuurt, bestuurde, bestuurden, bestuurd)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • voorzitten werkwoord (zit voor, zat voor, zaten voor, voorgezeten)
    • leiding geven werkwoord
    • managen werkwoord (manage, managed, managde, managden, gemanaged)

Conjugations for administrer:

Présent
  1. administre
  2. administres
  3. administre
  4. administrons
  5. administrez
  6. administrent
imparfait
  1. administrais
  2. administrais
  3. administrait
  4. administrions
  5. administriez
  6. administraient
passé simple
  1. administrai
  2. administras
  3. administra
  4. administrâmes
  5. administrâtes
  6. administrèrent
futur simple
  1. administrerai
  2. administreras
  3. administrera
  4. administrerons
  5. administrerez
  6. administreront
subjonctif présent
  1. que j'administre
  2. que tu administres
  3. qu'il administre
  4. que nous administrions
  5. que vous administriez
  6. qu'ils administrent
conditionnel présent
  1. administrerais
  2. administrerais
  3. administrerait
  4. administrerions
  5. administreriez
  6. administreraient
passé composé
  1. ai administré
  2. as administré
  3. a administré
  4. avons administré
  5. avez administré
  6. ont administré
divers
  1. administre!
  2. administrez!
  3. administrons!
  4. administré
  5. administrant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor administrer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoeren direction; tête
besturen acte de gouverner; acte de régner; administration; direction
leidinggeven direction
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoeren administrer; avoir le commandement; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; ordonner; piloter; présider aborder; alléguer; avancer; avancer des arguments; citer; entamer; invoquer; lancer; mettre en avant; mettre sur la table; mettre sur le tapis; proposer; présenter; soulever
administreren administrer; diriger; gérer
beheren administrer; diriger; gérer gérer
besturen administrer; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; présider
bevel voeren over administrer; avoir le commandement; commander; diriger; gouverner; mener; ordonner; piloter; présider
binnen gieten administrer; appliquer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; verser
commanderen administrer; avoir le commandement; commander; diriger; gouverner; mener; ordonner; piloter; présider assigner; charger; commander; consacrer à; dicter; diriger; décréter; dévouer; enjoindre; obliger à; ordonner; prescrire; régir; sommer
geven administrer; appliquer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; verser accorder; avantager; distribuer; donner; donner un médicament; déléguer; déposer; faire avaler; faire circuler; faire prendre; faire présent de; faire un don; favoriser; fournir; gratifier; livrer; offrir; passer; passer quelque chose à quelqu'un; porter; privilégier; procurer; présenter; remettre; remettre aux mains; rendre; tendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre; verser; étendre
iemand iets toedienen administrer; appliquer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; verser
ingeven administrer; appliquer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; verser animer; apprécier; conjecturer; conseiller; couler à l'oreille; deviner; dicter; donner un médicament; déterminer; enthousiasmer; estimer; faire avaler; faire prendre; faire une expertise; fixer; indiquer; insinuer; inspirer; priser; prédire; recommander; souffler; stimuler; suggérer; taxer; vivifier; évaluer
leiden administrer; avoir le commandement; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; ordonner; piloter; présider balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener
leiding geven administrer; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; présider
leidinggeven administrer; avoir le commandement; commander; diriger; gouverner; mener; ordonner; piloter; présider
managen administrer; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; présider gérer; manier; être capable; être de taille à
verstrekken administrer; appliquer; faire avaler; faire consommer; faire prendre; verser distribuer; donner; donner un médicament; faire avaler; faire prendre; fournir; livrer; mettre à la disposition; passer; procurer; remettre; servir
voorzitten administrer; commander; conduire; diriger; gouverner; gérer; manier; mener; présider

Synoniemen voor "administrer":


Wiktionary: administrer

administrer administrer
verb
  1. het beheer hebben over iets
  2. iets leiden, besturen
  3. het doen opnemen van bijvoorbeeld een medicijn door iemand

Verwante vertalingen van administrer