Frans

Uitgebreide vertaling voor agrandir (Frans) in het Nederlands

agrandir:

agrandir werkwoord (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, )

  1. agrandir (amplifier; étendre; élargir; augmenter; grossir)
    vergroten; uitbreiden; vermeerderen; talrijker maken
    • vergroten werkwoord (vergroot, vergrootte, vergrootten, vergroot)
    • uitbreiden werkwoord (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • talrijker maken werkwoord
  2. agrandir (étendre; élargir; développer; )
    uitbreiden; expanderen; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen
    • uitbreiden werkwoord (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • expanderen werkwoord
    • verruimen werkwoord (verruim, verruimt, verruimde, verruimden, verruimd)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • verwijden werkwoord (verwijd, verwijdt, verwijdde, verwijdden, verwijd)
    • uitbouwen werkwoord (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)
    • verbreiden werkwoord (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • uitdijen werkwoord (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
  3. agrandir (ajouter à; construire; bâtir)
    uitbouwen; bijbouwen; aanbouwen
    • uitbouwen werkwoord (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)
    • bijbouwen werkwoord (bouw bij, bouwt bij, bouwde bij, bouwden bij, bijgebouwd)
    • aanbouwen werkwoord (bouw aan, bouwt aan, bouwde aan, bouwden aan, aangebouwd)
  4. agrandir (s'amplifier; augmenter; accroître; )
    groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan
    • groeien werkwoord (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • toenemen werkwoord (neem toe, neemt toe, nam toe, namen toe, toegenomen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • groter worden werkwoord (word groter, wordt groter, werd groter, werden groter, groter geworden)
    • aanwinnen werkwoord (win aan, wint aan, won aan, wonnen aan, aangewonnen)
    • aangroeien werkwoord (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)
    • aanzwellen werkwoord (zwel aan, zwelt aan, zwol aan, zwollen aan, aangezwollen)
    • opzetten werkwoord (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
    • aanwassen werkwoord (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)
    • gedijen werkwoord (gedij, gedijt, gedijde, gedijden, gedijd)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
    • omhooggaan werkwoord (ga omhoog, gaat omhoog, ging omhoog, gingen omhoog, omhooggegaan)
  5. agrandir
    maximaliseren
    • maximaliseren werkwoord (maximaliseer, maximaliseert, maximaliseerde, maximaliseerden, gemaximaliseerd)

Conjugations for agrandir:

Présent
  1. agrandis
  2. agrandis
  3. agrandit
  4. agrandissons
  5. agrandissez
  6. agrandissent
imparfait
  1. agrandissais
  2. agrandissais
  3. agrandissait
  4. agrandissions
  5. agrandissiez
  6. agrandissaient
passé simple
  1. agrandis
  2. agrandis
  3. agrandit
  4. agrandîmes
  5. agrandîtes
  6. agrandirent
futur simple
  1. agrandirai
  2. agrandiras
  3. agrandira
  4. agrandirons
  5. agrandirez
  6. agrandiront
subjonctif présent
  1. que j'agrandisse
  2. que tu agrandisses
  3. qu'il agrandisse
  4. que nous agrandissions
  5. que vous agrandissiez
  6. qu'ils agrandissent
conditionnel présent
  1. agrandirais
  2. agrandirais
  3. agrandirait
  4. agrandirions
  5. agrandiriez
  6. agrandiraient
passé composé
  1. ai agrandi
  2. as agrandi
  3. a agrandi
  4. avons agrandi
  5. avez agrandi
  6. ont agrandi
divers
  1. agrandis!
  2. agrandissez!
  3. agrandissons!
  4. agrandi
  5. agrandissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor agrandir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwassen accroissement; croissance
aanzwellen croissance
groeien accroissement; croissance; déploiement; développement; expansion; processus de croissance
groter worden accroissement; agrandissement; augmentation; croissance; hausse; haussement; montée; progrès; rehaussement
stijgen ascension; escalade; monter; montée; prendre l'air; prendre son vol; s'élever
uitdijen accrue; croissance
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbouwen agrandir; ajouter à; bâtir; construire
aangroeien accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre accroître; accumuler; augmenter; multiplier
aanwassen accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre augmenter; croître; grandir; grossir; lever; prendre de la hauteur; s'agrandir; s'amplifier; s'élever
aanwinnen accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre
aanzwellen accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre
bijbouwen agrandir; ajouter à; bâtir; construire
de hoogte ingaan accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre monter en l'air; s'élever; se dresser
expanderen agrandir; construire; construire en plus; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser
gedijen accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre croître; pousser; prospérer
groeien accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre croître; dominer; grandir; pousser; s'envoler
groter worden accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre
maximaliseren agrandir maximaliser; maximiser
omhooggaan accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre aller en haut; monter
openen agrandir; construire; construire en plus; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser aborder; avancer; desserrer; déboucher; déboulonner; déboutonner; découvrir; démarrer; dénouer; déverrouiller; dévisser; entamer; entamer la conversation; exposer; frayer; inaugurer; introduire; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; mettre à nu; ouvrir; proposer; publier; rendre accessible; rendre public; révéler; tourner
opzetten accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre animer quelqu'un; empailler des animaux; monter la tête à quelqu'un
stijgen accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre augmenter; croître; escalader; faire l'ascension; grandir; gravir; grimper; grossir; lever; monter; monter en l'air; prendre de la hauteur; s'agrandir; s'amplifier; s'élever; se dresser
talrijker maken agrandir; amplifier; augmenter; grossir; élargir; étendre
toenemen accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre
uitbouwen agrandir; ajouter à; bâtir; construire; construire en plus; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser
uitbreiden agrandir; amplifier; augmenter; construire; construire en plus; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser développer
uitdijen agrandir; construire; construire en plus; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser bouffir; enfler; gonfler; grossir; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; s'amplifier; s'enfler; se dilater; se gonfler; étaler; étendre
verbreiden agrandir; construire; construire en plus; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser diffuser; disperser; divulguer; propager; répandre; épandre; éparpiller; étaler; étendre
vergroten agrandir; amplifier; augmenter; grossir; élargir; étendre augmenter; intensifier
vermeerderen accroître; agrandir; amplifier; augmenter; construire; construire en plus; croître; développer; enfler; gonfler; grandir; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'enfler; s'élargir; s'étendre; se dilater; élargir; étendre; évaser
verruimen agrandir; construire; construire en plus; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser
verwijden agrandir; construire; construire en plus; développer; enfler; gonfler; grossir; lever; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion; prendre du poids; rajouter une aile; s'amplifier; s'enfler; se dilater; élargir; étendre; évaser rendre plus large; se dilater; élargir

Synoniemen voor "agrandir":


Wiktionary: agrandir

agrandir
Cross Translation:
FromToVia
agrandir vergroten embiggen — Make bigger
agrandir uitvergroten enlarge — make larger
agrandir vergroten; opentrekken; openzetten; uitbreiden expand — (transitive) to change from a smaller form/size to a larger one
agrandir vergroten magnify — to make larger

Verwante vertalingen van agrandir