Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. alimenter:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor alimenter (Frans) in het Nederlands

alimenter:

alimenter werkwoord (alimente, alimentes, alimentons, alimentez, )

  1. alimenter (donner à manger; nourrir)
    voeden; voeren; voederen; spijzigen; te eten geven; eten geven
    • voeden werkwoord (voed, voedt, voedde, voedden, gevoed)
    • voeren werkwoord (voer, voert, voerde, voerden, gevoerd)
    • voederen werkwoord (voeder, voedert, voederde, voederden, gevoederd)
    • spijzigen werkwoord (spijzig, spijzigt, spijzigde, spijzigden, gespijzigd)
    • te eten geven werkwoord (geef te eten, geeft te eten, gaf te eten, gaven te eten, te eten gegeven)
    • eten geven werkwoord (geef eten, geeft eten, gaf eten, gaven eten, eten gegeven)
  2. alimenter (nourrir; donner le sein à; allaiter; nourrir un enfant au sein)
    voeden; voedsel geven
  3. alimenter (attiser; exciter; aviver; )

Conjugations for alimenter:

Présent
  1. alimente
  2. alimentes
  3. alimente
  4. alimentons
  5. alimentez
  6. alimentent
imparfait
  1. alimentais
  2. alimentais
  3. alimentait
  4. alimentions
  5. alimentiez
  6. alimentaient
passé simple
  1. alimentai
  2. alimentas
  3. alimenta
  4. alimentâmes
  5. alimentâtes
  6. alimentèrent
futur simple
  1. alimenterai
  2. alimenteras
  3. alimentera
  4. alimenterons
  5. alimenterez
  6. alimenteront
subjonctif présent
  1. que j'alimente
  2. que tu alimentes
  3. qu'il alimente
  4. que nous alimentions
  5. que vous alimentiez
  6. qu'ils alimentent
conditionnel présent
  1. alimenterais
  2. alimenterais
  3. alimenterait
  4. alimenterions
  5. alimenteriez
  6. alimenteraient
passé composé
  1. ai alimenté
  2. as alimenté
  3. a alimenté
  4. avons alimenté
  5. avez alimenté
  6. ont alimenté
divers
  1. alimente!
  2. alimentez!
  3. alimentons!
  4. alimenté
  5. alimentant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor alimenter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
voederen affouragement; alimentation; nutrition
voeren affouragement; alimentation; nourrissage; nutrition; valeur nutrionnelle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eten geven alimenter; donner à manger; nourrir
iets aanstoken alimenter; attiser; aviver; entrainer à; exciter; exciter à; inciter à; pousser à
spijzigen alimenter; donner à manger; nourrir
te eten geven alimenter; donner à manger; nourrir
voeden alimenter; allaiter; donner le sein à; donner à manger; nourrir; nourrir un enfant au sein
voederen alimenter; donner à manger; nourrir
voedsel geven alimenter; allaiter; donner le sein à; nourrir; nourrir un enfant au sein
voeren alimenter; donner à manger; nourrir balayer; conduire; diriger; entraîner; guider; mener

Synoniemen voor "alimenter":


Wiktionary: alimenter

alimenter
verb
  1. nourrir ; pourvoir des aliments nécessaires.

Cross Translation:
FromToVia
alimenter voeden; voeren feed — to give food to eat

Verwante vertalingen van alimenter