Frans

Uitgebreide vertaling voor anticiper (Frans) in het Nederlands

anticiper:

anticiper werkwoord (anticipe, anticipes, anticipons, anticipez, )

  1. anticiper (prévoir; augurer; entrevoir)
    voorzien; tevoren zien
    • voorzien werkwoord (voorzie, voorziet, voorzag, voorzagen, voorzien)
    • tevoren zien werkwoord (zie tevoren, ziet tevoren, zag tevoren, zagen tevoren, tevoren gezien)
  2. anticiper (anticiper sur)
    anticiperen; vooruitlopen op; vooruitkijken
    • anticiperen werkwoord (anticipeer, anticipeert, anticipeerde, anticipeerden, geanticipeerd)
    • vooruitlopen op werkwoord
    • vooruitkijken werkwoord (kijk vooruit, kijkt vooruit, keek vooruit, keken vooruit, vooruit gekeken)
  3. anticiper (décaler l'heure du début de; avancer; placer devant)
    naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; vervroegen

Conjugations for anticiper:

Présent
  1. anticipe
  2. anticipes
  3. anticipe
  4. anticipons
  5. anticipez
  6. anticipent
imparfait
  1. anticipais
  2. anticipais
  3. anticipait
  4. anticipions
  5. anticipiez
  6. anticipaient
passé simple
  1. anticipai
  2. anticipas
  3. anticipa
  4. anticipâmes
  5. anticipâtes
  6. anticipèrent
futur simple
  1. anticiperai
  2. anticiperas
  3. anticipera
  4. anticiperons
  5. anticiperez
  6. anticiperont
subjonctif présent
  1. que j'anticipe
  2. que tu anticipes
  3. qu'il anticipe
  4. que nous anticipions
  5. que vous anticipiez
  6. qu'ils anticipent
conditionnel présent
  1. anticiperais
  2. anticiperais
  3. anticiperait
  4. anticiperions
  5. anticiperiez
  6. anticiperaient
passé composé
  1. ai anticipé
  2. as anticipé
  3. a anticipé
  4. avons anticipé
  5. avez anticipé
  6. ont anticipé
divers
  1. anticipe!
  2. anticipez!
  3. anticipons!
  4. anticipé
  5. anticipant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor anticiper:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anticiperen anticipation
vooruitlopen op anticipation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anticiperen anticiper; anticiper sur
naar voren plaatsen anticiper; avancer; décaler l'heure du début de; placer devant
tevoren zien anticiper; augurer; entrevoir; prévoir
vervroegen anticiper; avancer; décaler l'heure du début de; placer devant
vooruitkijken anticiper; anticiper sur
vooruitlopen op anticiper; anticiper sur
voorzien anticiper; augurer; entrevoir; prévoir
vroeger uitvoeren dan gepland anticiper; avancer; décaler l'heure du début de; placer devant

Synoniemen voor "anticiper":


Wiktionary: anticiper

anticiper
Cross Translation:
FromToVia
anticiper voorzien foresee — to anticipate

Verwante vertalingen van anticiper