Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bizut:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor bizut (Frans) in het Nederlands

bizut:

bizut [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le bizut (néophyte; nouveau; bizuth)
    het groentje; de nieuwkomer
  2. le bizut (étudiant de première année; bizuth; bleu; nouveau)
    foet; eerstejaars student; het groentje; de eerstejaars

Vertaal Matrix voor bizut:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eerstejaars bizut; bizuth; bleu; nouveau; étudiant de première année
eerstejaars student bizut; bizuth; bleu; nouveau; étudiant de première année
foet bizut; bizuth; bleu; nouveau; étudiant de première année
groentje bizut; bizuth; bleu; nouveau; néophyte; étudiant de première année bleu; couard; lâche; pleutre; poltron
nieuwkomer bizut; bizuth; nouveau; néophyte bizuth; blanc-bec; bleu; débutant; débutante; nouveau; novice

Synoniemen voor "bizut":


Wiktionary: bizut

bizut
noun
  1. (argot) éduc|fr élève de première année d’une école supérieure ou de classe préparatoire aux grandes écoles.

Cross Translation:
FromToVia
bizut feut freshman — a person of either sex entering the first year of an institution