Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. boutonner:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor boutonner (Frans) in het Nederlands

boutonner:

boutonner werkwoord (boutonne, boutonnes, boutonnons, boutonnez, )

  1. boutonner (attacher; nouer)
    verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
  2. boutonner
    dichtknopen; dichtdoen
    • dichtknopen werkwoord (knoop dicht, knoopt dicht, knoopte dicht, knoopten dicht, dichtgeknoopt)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
  3. boutonner (lier ensemble; relier; attacher; attacher ensemble; nouer)
    verbinden; aan elkaar binden; samenbinden; aaneenbinden
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • aan elkaar binden werkwoord
    • samenbinden werkwoord (bind samen, bindt samen, bond samen, bonden samen, samengebonden)
    • aaneenbinden werkwoord (bind aaneen, bindt aaneen, bond aaneen, bonden aaneen, aaneengebonden)

Conjugations for boutonner:

Présent
  1. boutonne
  2. boutonnes
  3. boutonne
  4. boutonnons
  5. boutonnez
  6. boutonnent
imparfait
  1. boutonnais
  2. boutonnais
  3. boutonnait
  4. boutonnions
  5. boutonniez
  6. boutonnaient
passé simple
  1. boutonnai
  2. boutonnas
  3. boutonna
  4. boutonnâmes
  5. boutonnâtes
  6. boutonnèrent
futur simple
  1. boutonnerai
  2. boutonneras
  3. boutonnera
  4. boutonnerons
  5. boutonnerez
  6. boutonneront
subjonctif présent
  1. que je boutonne
  2. que tu boutonnes
  3. qu'il boutonne
  4. que nous boutonnions
  5. que vous boutonniez
  6. qu'ils boutonnent
conditionnel présent
  1. boutonnerais
  2. boutonnerais
  3. boutonnerait
  4. boutonnerions
  5. boutonneriez
  6. boutonneraient
passé composé
  1. ai boutonné
  2. as boutonné
  3. a boutonné
  4. avons boutonné
  5. avez boutonné
  6. ont boutonné
divers
  1. boutonne!
  2. boutonnez!
  3. boutonnons!
  4. boutonné
  5. boutonnant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor boutonner:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dichtdoen fermeture; verrouillage
knopen noeuds
verbinden jonction; union
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan elkaar binden attacher; attacher ensemble; boutonner; lier ensemble; nouer; relier attacher; attacher ensemble; attacher l'un à l'autre; lier; lier ensemble; nouer; rattacher
aan elkaar knopen attacher; boutonner; nouer attacher; attacher ensemble; attacher l'un à l'autre; lier; lier ensemble; nouer; rattacher
aaneenbinden attacher; attacher ensemble; boutonner; lier ensemble; nouer; relier
bevestigen attacher; boutonner; nouer adhérer à; agrafer; approuver; assujettir; attacher; attacher à qc; caler; coller; confirmer; consentir; entériner; ficeler; fixer; installer; lier; marquer; mettre; mettre à l'attache; nouer; parapher; poser; ratifier; rattacher; renforcer; sceller; souscire à; timbrer; valider
dichtdoen boutonner apposer les scellés; boucler; cacheter; cadenasser; clore; fermer; fermer au verrou; fermer à clé; verrouiller
dichtknopen boutonner
knopen attacher; boutonner; nouer attacher; attacher ensemble; attacher l'un à l'autre; bâillonner; ficeler; fixer; garrotter; lier; lier ensemble; ligoter; nouer; nouer ensemble; rattacher; relier
samenbinden attacher; attacher ensemble; boutonner; lier ensemble; nouer; relier
verbinden attacher; attacher ensemble; boutonner; lier ensemble; nouer; relier accoupler; adjoindre; assembler; associer; attacher; attacher ensemble; connecter; enchaîner; ficeler; fixer; joindre; lier; mettre; mettre à l'attache; rattacher à; relier; réunir en accouplant; se connecter; unir

Synoniemen voor "boutonner":


Wiktionary: boutonner

boutonner
verb
  1. dicht maken door middel van een knoop

Cross Translation:
FromToVia
boutonner dichtknopen button — to fasten with a button