Frans

Uitgebreide vertaling voor concorder (Frans) in het Nederlands

concorder:

concorder werkwoord (concorde, concordes, concordons, concordez, )

  1. concorder (correspondre à; être conforme à)
    corresponderen; overeenkomen; stroken; overeenstemmen
    • corresponderen werkwoord (correspondeer, correspondeert, correspondeerde, correspondeerden, gecorrespondeerd)
    • overeenkomen werkwoord (kom overeen, komt overeen, kwam overeen, kwamen overeen, overeen gekomen)
    • stroken werkwoord
    • overeenstemmen werkwoord (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
  2. concorder (convenir; consentir; s'accorder; s'entendre sur)
    overeenkomen; overeenstemmen met; overeenkomen met; kloppen met; stroken; stroken met
  3. concorder (être conforme à; équivaloir à; correspondre à; convenir à; s'accorder à)
    evenaren
    • evenaren werkwoord (evenaar, evenaart, evenaarde, evenaarden, geëvenaard)
  4. concorder (correspondre; coïncider)
    overeenstemmen; congruent zijn; kloppen
    • overeenstemmen werkwoord (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
    • congruent zijn werkwoord (ben congruent, bent congruent, is congruent, was congruent, waren congruemt, congruent geweest)
    • kloppen werkwoord (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
  5. concorder (concourir; interférer; synchroniser)
    samenvallen; samenlopen
    • samenvallen werkwoord (val samen, valt samen, samengevallen)
    • samenlopen werkwoord (loop samen, loopt samen, liep samen, liepen samen, samengelopen)
  6. concorder (aller ensemble; fusionner; joindre; )
    samengaan; een fusie aangaan; fuseren
    • samengaan werkwoord (ga samen, gaat samen, ging samen, gingen samen, samengegaan)
    • een fusie aangaan werkwoord
    • fuseren werkwoord (fuseer, fuseert, fuseerde, fuseerden, gefuseerd)

Conjugations for concorder:

Présent
  1. concorde
  2. concordes
  3. concorde
  4. concordons
  5. concordez
  6. concordent
imparfait
  1. concordais
  2. concordais
  3. concordait
  4. concordions
  5. concordiez
  6. concordaient
passé simple
  1. concordai
  2. concordas
  3. concorda
  4. concordâmes
  5. concordâtes
  6. concordèrent
futur simple
  1. concorderai
  2. concorderas
  3. concordera
  4. concorderons
  5. concorderez
  6. concorderont
subjonctif présent
  1. que je concorde
  2. que tu concordes
  3. qu'il concorde
  4. que nous concordions
  5. que vous concordiez
  6. qu'ils concordent
conditionnel présent
  1. concorderais
  2. concorderais
  3. concorderait
  4. concorderions
  5. concorderiez
  6. concorderaient
passé composé
  1. ai concordé
  2. as concordé
  3. a concordé
  4. avons concordé
  5. avez concordé
  6. ont concordé
divers
  1. concorde!
  2. concordez!
  3. concordons!
  4. concordé
  5. concordant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor concorder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
congruent zijn concordance
kloppen battement
overeenstemmen accord; convention
samenlopen coïncidence
samenvallen correspondence; coïncidence
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
congruent zijn concorder; correspondre; coïncider
corresponderen concorder; correspondre à; être conforme à avoir une correspondance avec; correspondre avec qn; correspondre à; écrire
een fusie aangaan aller de pair; aller ensemble; concorder; confluer; convenir à; correspondre à; fusionner; joindre; réunir; s'accorder à
evenaren concorder; convenir à; correspondre à; s'accorder à; équivaloir à; être conforme à
fuseren aller de pair; aller ensemble; concorder; confluer; convenir à; correspondre à; fusionner; joindre; réunir; s'accorder à confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder
kloppen concorder; correspondre; coïncider battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; frémir; heurter; palpiter; taper; taper sur; toquer; trembler; vibrer; être correct
kloppen met concorder; consentir; convenir; s'accorder; s'entendre sur
overeenkomen concorder; consentir; convenir; correspondre à; s'accorder; s'entendre sur; être conforme à consentir à; donner son accord; donner son consentement; s'accorder; s'entendre sur; se mettre d'accord; tomber d'accord; tomber d'accord sur; être d'accord avec
overeenkomen met concorder; consentir; convenir; s'accorder; s'entendre sur
overeenstemmen concorder; correspondre; correspondre à; coïncider; être conforme à consentir à; donner son accord; donner son consentement; s'accorder; s'entendre sur; s'harmoniser; se mettre d'accord; tomber d'accord; être correct; être d'accord avec
overeenstemmen met concorder; consentir; convenir; s'accorder; s'entendre sur
samengaan aller de pair; aller ensemble; concorder; confluer; convenir à; correspondre à; fusionner; joindre; réunir; s'accorder à
samenlopen concorder; concourir; interférer; synchroniser
samenvallen concorder; concourir; interférer; synchroniser
stroken concorder; consentir; convenir; correspondre à; s'accorder; s'entendre sur; être conforme à
stroken met concorder; consentir; convenir; s'accorder; s'entendre sur

Synoniemen voor "concorder":


Wiktionary: concorder

concorder concorder
verb
  1. in overeenstemming zijn

Cross Translation:
FromToVia
concorder overeenstemmen match — to agree; to equal

Verwante vertalingen van concorder