Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. décréter:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor décréter (Frans) in het Nederlands

décréter:

décréter werkwoord (décrète, décrètes, décrétons, décrétez, )

  1. décréter (ordonner; assigner; dévouer; )
    bevelen; gelasten; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden
    • bevelen werkwoord (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • opdragen werkwoord (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
    • commanderen werkwoord (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
    • verordenen werkwoord (verorden, verordent, verordende, verordenden, verordend)
    • decreteren werkwoord (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
  2. décréter (ordonner; annoncer; proclamer; promulguer)
    ordonneren; decreteren; verordenen; verordineren; afkondigen
    • ordonneren werkwoord
    • decreteren werkwoord (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • verordenen werkwoord (verorden, verordent, verordende, verordenden, verordend)
    • verordineren werkwoord (verordineer, verordineert, verordineerde, verordineerden, verordineerd)
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
  3. décréter (statuer; ordonner)
    decreteren; uitvaardigen; afkondigen
    • decreteren werkwoord (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • uitvaardigen werkwoord (vaardig uit, vaardigt uit, vaardigde uit, vaardigden uit, uitgevaardigd)
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
  4. décréter (annoncer; proclamer; promulguer)
    decreteren; afkondigen
    • decreteren werkwoord (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)

Conjugations for décréter:

Présent
  1. décrète
  2. décrètes
  3. décrète
  4. décrétons
  5. décrétez
  6. décrètent
imparfait
  1. décrétais
  2. décrétais
  3. décrétait
  4. décrétions
  5. décrétiez
  6. décrétaient
passé simple
  1. décrétai
  2. décrétas
  3. décréta
  4. décrétâmes
  5. décrétâtes
  6. décrétèrent
futur simple
  1. décréterai
  2. décréteras
  3. décrétera
  4. décréterons
  5. décréterez
  6. décréteront
subjonctif présent
  1. que je décrète
  2. que tu décrètes
  3. qu'il décrète
  4. que nous décrétions
  5. que vous décrétiez
  6. qu'ils décrètent
conditionnel présent
  1. décréterais
  2. décréterais
  3. décréterait
  4. décréterions
  5. décréteriez
  6. décréteraient
passé composé
  1. ai décrété
  2. as décrété
  3. a décrété
  4. avons décrété
  5. avez décrété
  6. ont décrété
divers
  1. décrète!
  2. décrétez!
  3. décrétons!
  4. décrété
  5. décrétant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor décréter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verordenen impérative; prescription; proclamation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkondigen annoncer; décréter; ordonner; proclamer; promulguer; statuer annoncer; notifier; proclamer; promulguer; publier; rendre publique
bevelen assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer commander; dicter; enjoindre; ordonner; prescrire
commanderen assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer administrer; avoir le commandement; commander; dicter; diriger; enjoindre; gouverner; mener; ordonner; piloter; prescrire; présider
decreteren annoncer; assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; proclamer; promulguer; régir; sommer; statuer dicter; enjoindre; ordonner; prescrire
gebieden assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer commander; dicter; enjoindre; ordonner; prescrire
gelasten assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer commander; dicter; enjoindre; ordonner; prescrire
opdragen assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; régir; sommer accabler; charger; charger une personne de quelque chose; dicter; donner charge de; enjoindre; importuner; instruer; ordonner; prescrire
ordonneren annoncer; décréter; ordonner; proclamer; promulguer
uitvaardigen décréter; ordonner; statuer
verordenen annoncer; assigner; charger; commander; consacrer à; diriger; décréter; dévouer; obliger à; ordonner; proclamer; promulguer; régir; sommer dicter; enjoindre; ordonner; prescrire
verordineren annoncer; décréter; ordonner; proclamer; promulguer

Synoniemen voor "décréter":


Wiktionary: décréter

décréter
verb
  1. bij decreet vaststellen