Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. de saison:


Frans

Uitgebreide vertaling voor de saison (Frans) in het Nederlands

de saison:

de saison bijvoeglijk naamwoord

  1. de saison (opportun; propice; au bon moment; à propos)
    gelegen; van pas

Vertaal Matrix voor de saison:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gelegen au bon moment; de saison; opportun; propice; à propos situé
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
van pas au bon moment; de saison; opportun; propice; à propos

Synoniemen voor "de saison":


Verwante vertalingen van de saison