Frans

Uitgebreide vertaling voor dommage (Frans) in het Nederlands

dommage:

dommage bijvoeglijk naamwoord

  1. dommage (malheureusement; regrettable; fâcheux; fâcheusement)
    jammer; helaas; spijtig; jammer genoeg; sneu
  2. dommage (malheureusement; hélas)
    helaas; jammer
  3. dommage
    zonde
    • zonde bijvoeglijk naamwoord

dommage [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le dommage
    de jammer
    • jammer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. le dommage
    de schade
    • schade [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. le dommage (détriment)
    het nadeel; de schade; het verlies
    • nadeel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • schade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • verlies [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. le dommage (dégât; détérioration; endommagement; )
    de schade; de beschadiging
  5. le dommage (dégât; perte; endommagement; )
    de schade; het verlies; de afbreuk
    • schade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • verlies [het ~] zelfstandig naamwoord
    • afbreuk [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. le dommage (perte; déprédation; défaite; dégât; avarie)
    het verlies; het verliezen
  7. le dommage (panne; défaut; dérangement; avarie)
    het defect; machinedefect; de fout; het gebrek; het mankement; het euvel
    • defect [het ~] zelfstandig naamwoord
    • machinedefect [znw.] zelfstandig naamwoord
    • fout [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • mankement [het ~] zelfstandig naamwoord
    • euvel [het ~] zelfstandig naamwoord
  8. le dommage (endommagement; dégâts; détérioration; )
    beschadigen; het kwetsen

dommage [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la dommage (endommagement)
    de beschadiging; schade toebrengen

Vertaal Matrix voor dommage:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbreuk avarie; dommage; dégât; désavantage; détriment; endommagement; perte; tort
beschadigen atteinte; blessure; broyage; corrosion; dommage; dégâts; désagrégation; détérioration; endommagement; meurtrissure; écrasement endommager
beschadiging dommage; défaite; dégradation; dégât; détriment; détérioration; endommagement
defect avarie; dommage; défaut; dérangement; panne
euvel avarie; dommage; défaut; dérangement; panne défaut; imperfection
fout avarie; dommage; défaut; dérangement; panne bogue; bévue; coup manqué; coup raté; défaillance; défaut; errance; erreur; faute; faux pas; gaffe; imperfection; lapsus; manque; méprise; égarement
gebrek avarie; dommage; défaut; dérangement; panne absence; anomalie; besoin; disette; défaillance; défaut; déficience; déficit; erreur; faiblesse; frugalité; handicap; imperfection; impuissance; infirmité; infortune; insuffisance; lacune; manque; misère; pauvreté; pénurie; rareté; sensibilité
het verliezen avarie; dommage; défaite; dégât; déprédation; perte
jammer dommage
kwetsen atteinte; blessure; broyage; corrosion; dommage; dégâts; désagrégation; détérioration; endommagement; meurtrissure; écrasement
machinedefect avarie; dommage; défaut; dérangement; panne
mankement avarie; dommage; défaut; dérangement; panne défaut; imperfection
nadeel dommage; détriment
schade avarie; dommage; défaite; dégradation; dégât; désavantage; détriment; détérioration; endommagement; perte; tort
schade toebrengen dommage; endommagement
verlies avarie; dommage; défaite; dégât; déprédation; désavantage; détriment; endommagement; perte; tort défaite; détriment; fiasco; insuccès; perte; tort; échec
zonde défaut; immoralité; péché; vice
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschadigen abîmer; blesser; briser; broyer; casser; démolir; détruire; endommager; esquinter; faire mal à; fracasser; nuire; nuire à; porter préjudice à
kwetsen blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; injurier; insulter; léser; meurtrir; navrer; nuire à; offenser
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
defect brisé; cassé; défectueux; en dérangement; en panne; en pièces; hors d'usage; hors de service
fout erroné; fausse; faux; fripon; incorrect; incorrecte; inexact; malicieux; polisson; raté; à côté
sneu dommage; fâcheusement; fâcheux; malheureusement; regrettable insatisfaisant
spijtig dommage; fâcheusement; fâcheux; malheureusement; regrettable insatisfaisant
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
helaas dommage; fâcheusement; fâcheux; hélas; malheureusement; regrettable hélas; malheureusement; à mon regret
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jammer dommage; fâcheusement; fâcheux; hélas; malheureusement; regrettable insatisfaisant
jammer genoeg dommage; fâcheusement; fâcheux; malheureusement; regrettable malheureusement; à mon regret
zonde dommage

Synoniemen voor "dommage":


Wiktionary: dommage

dommage
noun
  1. Perte matérielle; dégât (sens général)
dommage
noun
  1. geheel van beschadigingen

Cross Translation:
FromToVia
dommage schade damage — cost or expense
dommage schade damage — abstract measure of something not being intact; harm
dommage schade harm — injury; hurt; damage; detriment; misfortune
dommage jammer; spijtig pity — something regrettable
dommage wat jammer too bad — That's a pity
dommage strop; schade SchadenRechtswesen: ein durch ein Ereignis oder einen Umstand verursachte Beeinträchtigung eines Gutes oder eine Wertminderung des ursprünglichen Zustandes einer Sache

Verwante vertalingen van dommage