Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. enfermer:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor enfermer (Frans) in het Nederlands

enfermer:

enfermer werkwoord (enferme, enfermes, enfermons, enfermez, )

  1. enfermer (contenir; comprendre)
    omvatten
    • omvatten werkwoord (omvat, omvatte, omvatten, omvat)
  2. enfermer (ranger; mettre dans un armoire ou dans un tiroir; mettre de côté; renfermer)
    opbergen; wegbergen
    • opbergen werkwoord (berg op, bergt op, borg op, borgen op, opgeborgen)
    • wegbergen werkwoord (berg weg, bergt weg, borg weg, borgen weg, weggeborgen)
  3. enfermer (entourer; environner; cerner; s'entourer de)
    omgeven; omringen
    • omgeven werkwoord (omgeef, omgeeft, omgaf, omgaven, omgeven)
    • omringen werkwoord (omring, omringt, omringde, omringden, omringd)
  4. enfermer (fixer; immobiliser)
    opsluiten; vastzetten
    • opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
    • vastzetten werkwoord (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
  5. enfermer (mettre sous clé)
    wegbergen; wegsluiten; opbergen
    • wegbergen werkwoord (berg weg, bergt weg, borg weg, borgen weg, weggeborgen)
    • wegsluiten werkwoord (sluit weg, sloot weg, sloten weg, weggesloten)
    • opbergen werkwoord (berg op, bergt op, borg op, borgen op, opgeborgen)

Conjugations for enfermer:

Présent
  1. enferme
  2. enfermes
  3. enferme
  4. enfermons
  5. enfermez
  6. enferment
imparfait
  1. enfermais
  2. enfermais
  3. enfermait
  4. enfermions
  5. enfermiez
  6. enfermaient
passé simple
  1. enfermai
  2. enfermas
  3. enferma
  4. enfermâmes
  5. enfermâtes
  6. enfermèrent
futur simple
  1. enfermerai
  2. enfermeras
  3. enfermera
  4. enfermerons
  5. enfermerez
  6. enfermeront
subjonctif présent
  1. que j'enferme
  2. que tu enfermes
  3. qu'il enferme
  4. que nous enfermions
  5. que vous enfermiez
  6. qu'ils enferment
conditionnel présent
  1. enfermerais
  2. enfermerais
  3. enfermerait
  4. enfermerions
  5. enfermeriez
  6. enfermeraient
passé composé
  1. ai enfermé
  2. as enfermé
  3. a enfermé
  4. avons enfermé
  5. avez enfermé
  6. ont enfermé
divers
  1. enferme!
  2. enfermez!
  3. enfermons!
  4. enfermé
  5. enfermant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor enfermer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vastzetten attache; fixation; immobilisation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omgeven cerner; enfermer; entourer; environner; s'entourer de
omringen cerner; enfermer; entourer; environner; s'entourer de
omvatten comprendre; contenir; enfermer
opbergen enfermer; mettre dans un armoire ou dans un tiroir; mettre de côté; mettre sous clé; ranger; renfermer archiver; ranger
opsluiten enfermer; fixer; immobiliser conserver; détenir; emprisonner; garder; interner; mettre derrière les barreaux; retenir; tenir
vastzetten enfermer; fixer; immobiliser agrafer; attacher; attacher à qc; coller; conserver; déposer sur un compte bancaire; détenir; emprisonner; ficeler; fixer; garder; immobiliser; installer; lier; marquer; mettre; mettre à l'attache; nouer; parapher; poser; renforcer; retenir; tenir; timbrer
wegbergen enfermer; mettre dans un armoire ou dans un tiroir; mettre de côté; mettre sous clé; ranger; renfermer
wegsluiten enfermer; mettre sous clé

Synoniemen voor "enfermer":


Wiktionary: enfermer

enfermer
verb
  1. opsluiten in iets
  2. (overgankelijk) iemand achter slot gevangen zetten