Frans

Uitgebreide vertaling voor enfoncer (Frans) in het Nederlands

enfoncer:

enfoncer werkwoord (enfonce, enfonces, enfonçons, enfoncez, )

  1. enfoncer (appuyer; pousser dans; faire entrer de force)
    indrukken; induwen
    • indrukken werkwoord (druk in, drukt in, drukte in, drukten in, ingedrukt)
    • induwen werkwoord (duw in, duwt in, duwde in, duwden in, ingeduwd)
  2. enfoncer (taxer; évaluer; clouer)
    taxeren; aanslaan
    • taxeren werkwoord (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
    • aanslaan werkwoord (sla aan, slaat aan, sloeg aan, sloegen aan, aangeslagen)
  3. enfoncer (taper à la machine; entrer; introduire)
    intoetsen; intypen; intikken
    • intoetsen werkwoord (toets in, toetst in, toetste in, toetsten in, ingetoetst)
    • intypen werkwoord (typ in, typt in, typte in, typten in, ingetypt)
    • intikken werkwoord (tik in, tikt in, tikte in, tikten in, ingetikt)
  4. enfoncer (faire passer à travers; passer)
    doordrukken; doorstoten; drukkend door iets heen brengen
  5. enfoncer
    inkloppen
  6. enfoncer
    inheien
  7. enfoncer (enfoncer des pilotis)
    heien
    • heien werkwoord (hei, heit, heide, heiden, geheid)
  8. enfoncer (décoder; détacher; forcer; ouvrir brusquement)
    openbreken; kraken; losbreken
    • openbreken werkwoord (breek open, breekt open, brak open, braken open, opengebroken)
    • kraken werkwoord (kraak, kraakt, kraakte, kraakten, gekraakt)
    • losbreken werkwoord (breek los, breekt los, brak los, braken los, losgebroken)
  9. enfoncer (ouvrir à coups de hache)
    openhakken
    • openhakken werkwoord (hak open, hakt open, hakte open, hakten open, opengehakt)
  10. enfoncer (pousser vers le bas)
  11. enfoncer (appuyer sur; peser sur; dèprimer; pousser vers le bas; appuyer sur qc)
    neerdrukken
    • neerdrukken werkwoord (druk neer, drukt neer, drukte neer, drukten neer, neergedrukt)
  12. enfoncer (défoncer à coups de pied)
    opentrappen
    • opentrappen werkwoord (trap open, trapt open, trapte open, trapten open, opengetrapt)

Conjugations for enfoncer:

Présent
  1. enfonce
  2. enfonces
  3. enfonce
  4. enfonçons
  5. enfoncez
  6. enfoncent
imparfait
  1. enfonçais
  2. enfonçais
  3. enfonçait
  4. enfoncions
  5. enfonciez
  6. enfonçaient
passé simple
  1. enfonçai
  2. enfonças
  3. enfonça
  4. enfonçâmes
  5. enfonçâtes
  6. enfoncèrent
futur simple
  1. enfoncerai
  2. enfonceras
  3. enfoncera
  4. enfoncerons
  5. enfoncerez
  6. enfonceront
subjonctif présent
  1. que j'enfonce
  2. que tu enfonces
  3. qu'il enfonce
  4. que nous enfoncions
  5. que vous enfonciez
  6. qu'ils enfoncent
conditionnel présent
  1. enfoncerais
  2. enfoncerais
  3. enfoncerait
  4. enfoncerions
  5. enfonceriez
  6. enfonceraient
passé composé
  1. ai enfoncé
  2. as enfoncé
  3. a enfoncé
  4. avons enfoncé
  5. avez enfoncé
  6. ont enfoncé
divers
  1. enfonce!
  2. enfoncez!
  3. enfonçons!
  4. enfoncé
  5. enfonçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor enfoncer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kraken broyement
opentrappen fait d'enfoncer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanslaan clouer; enfoncer; taxer; évaluer
doordrukken enfoncer; faire passer à travers; passer assommer; barber; casser les pieds; faire passer à travers; pousser à travers; raser
doorstoten enfoncer; faire passer à travers; passer faire passer à travers; pousser à travers
drukkend door iets heen brengen enfoncer; faire passer à travers; passer
heien enfoncer; enfoncer des pilotis
indrukken appuyer; enfoncer; faire entrer de force; pousser dans
induwen appuyer; enfoncer; faire entrer de force; pousser dans
inheien enfoncer
inkloppen enfoncer
intikken enfoncer; entrer; introduire; taper à la machine
intoetsen enfoncer; entrer; introduire; taper à la machine
intypen enfoncer; entrer; introduire; taper à la machine
kraken décoder; détacher; enfoncer; forcer; ouvrir brusquement craquer; critiquer; esquinter; faire un bruit de craquement; fêler; lancer des piques à quelqu'un; squattériser; violer domestic; éreinter
losbreken décoder; détacher; enfoncer; forcer; ouvrir brusquement fuir; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se libérer avec force; se sauver; échapper; échapper à; éclater
naar beneden drukken enfoncer; pousser vers le bas
neerdrukken appuyer sur; appuyer sur qc; dèprimer; enfoncer; peser sur; pousser vers le bas
openbreken décoder; détacher; enfoncer; forcer; ouvrir brusquement découvrir; ouvrir
openhakken enfoncer; ouvrir à coups de hache
opentrappen défoncer à coups de pied; enfoncer
taxeren clouer; enfoncer; taxer; évaluer cadastrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; tramer; évaluer

Synoniemen voor "enfoncer":


Wiktionary: enfoncer

enfoncer
verb
  1. iets dicht op elkaar drukken door erop te stampen

Cross Translation:
FromToVia
enfoncer overwinnen; verslaan; overmeesteren; slaan best — to beat
enfoncer indrijven drive — move something by hitting it with great force

Verwante vertalingen van enfoncer