Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal entrelacer

Vertaal entrelacer van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. entrelacer:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor entrelacer (Frans) in het Nederlands

entrelacer:

entrelacer werkwoord (entrelace, entrelaces, entrelaçons, entrelacez, )

  1. entrelacer (entremêler; tisser; enlacer)
    verweven; vervlechten; ineenvlechten
    • verweven werkwoord (verweef, verweeft, verweefde, verweefden, verweven)
    • vervlechten werkwoord (vervlecht, vervlocht, vervlochten, vervlochten)
    • ineenvlechten werkwoord (vlecht ineen, vlocht ineen, vlochten ineen, ineengevlochten)
  2. entrelacer (tresser)
    vlechten
    • vlechten werkwoord (vlecht, vlocht, vlochten, gevlochten)
  3. entrelacer (tresser)
    invlechten; vlechten in
  4. entrelacer (tresser; enlacer)
    strengelen; ineenvlechten; vlechten
    • strengelen werkwoord (strengel, strengelt, strengelde, strengelden, getrengeld)
    • ineenvlechten werkwoord (vlecht ineen, vlocht ineen, vlochten ineen, ineengevlochten)
    • vlechten werkwoord (vlecht, vlocht, vlochten, gevlochten)
  5. entrelacer (entrecroiser)
    samenweven
    • samenweven werkwoord (weef samen, weeft samen, weefde samen, weefden samen, samengeweven)
  6. entrelacer (entortiller)
    omvlechten
    • omvlechten werkwoord (omvlecht, omvlocht, omvlochten, omvlochten)
  7. entrelacer
    interlace

Conjugations for entrelacer:

Présent
  1. entrelace
  2. entrelaces
  3. entrelace
  4. entrelaçons
  5. entrelacez
  6. entrelacent
imparfait
  1. entrelaçais
  2. entrelaçais
  3. entrelaçait
  4. entrelacions
  5. entrelaciez
  6. entrelaçaient
passé simple
  1. entrelaçai
  2. entrelaças
  3. entrelaça
  4. entrelaçâmes
  5. entrelaçâtes
  6. entrelacèrent
futur simple
  1. entrelacerai
  2. entrelaceras
  3. entrelacera
  4. entrelacerons
  5. entrelacerez
  6. entrelaceront
subjonctif présent
  1. que j'entrelace
  2. que tu entrelaces
  3. qu'il entrelace
  4. que nous entrelacions
  5. que vous entrelaciez
  6. qu'ils entrelacent
conditionnel présent
  1. entrelacerais
  2. entrelacerais
  3. entrelacerait
  4. entrelacerions
  5. entrelaceriez
  6. entrelaceraient
passé composé
  1. ai entrelacé
  2. as entrelacé
  3. a entrelacé
  4. avons entrelacé
  5. avez entrelacé
  6. ont entrelacé
divers
  1. entrelace!
  2. entrelacez!
  3. entrelaçons!
  5. entrelacé
  6. entrelaçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor entrelacer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vlechten tressage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ineenvlechten enlacer; entrelacer; entremêler; tisser; tresser
interlace entrelacer
invlechten entrelacer; tresser
omvlechten entortiller; entrelacer
samenweven entrecroiser; entrelacer
strengelen enlacer; entrelacer; tresser
vervlechten enlacer; entrelacer; entremêler; tisser
verweven enlacer; entrelacer; entremêler; tisser tisser
vlechten enlacer; entrelacer; tresser
vlechten in entrelacer; tresser

Synoniemen voor "entrelacer":


Wiktionary: entrelacer

entrelacer
verb
  1. enlacer l’un dans l’autre.
Cross Translation:
FromToVia
• entrelacer → aanelkaarweven ↔ interweave — to combine two things through weaving







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0194 seconde
Page rendered in 1.0 seconds