Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal expédier

Vertaal expédier van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. expédier:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor expédier (Frans) in het Nederlands

expédier:

expédier werkwoord (expédie, expédies, expédions, expédiez, )

  1. expédier (envoyer; remettre; livrer; )
    zenden; versturen
    • zenden werkwoord (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • versturen werkwoord (verstuur, verstuurt, verstuurde, verstuurden, verstuurd)
  2. expédier (envoyer; poster; mettre à la poste)
    verzenden; sturen; opsturen; toezenden; posten; wegzenden; wegsturen
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • sturen werkwoord (stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)
    • opsturen werkwoord (stuur op, stuurt op, stuurde op, stuurden op, opgestuurd)
    • toezenden werkwoord (zend toe, zendt toe, zond toe, zonden toe, toegezonden)
    • posten werkwoord (post, postte, postten, gepost)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
  3. expédier (transférer de l'argent; verser; envoyer; virer; transcrire)
    geld overmaken; overschrijven; overboeken; overzenden
    • geld overmaken werkwoord
    • overschrijven werkwoord (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
    • overboeken werkwoord (overboek, overboekt, overboekte, overboekten, overboekt)
    • overzenden werkwoord (zend over, zendt over, zond over, zonden over, overgezonden)
  4. expédier (renvoyer à; renvoyer; envoyer)
    verwijzen naar
  5. expédier (se mettre en marche; renvoyer; se retirer; rompre les rangs)
    laten inrukken; afmarcheren

Conjugations for expédier:

Présent
  1. expédie
  2. expédies
  3. expédie
  4. expédions
  5. expédiez
  6. expédient
imparfait
  1. expédiais
  2. expédiais
  3. expédiait
  4. expédiions
  5. expédiiez
  6. expédiaient
passé simple
  1. expédiai
  2. expédias
  3. expédia
  4. expédiâmes
  5. expédiâtes
  6. expédièrent
futur simple
  1. expédierai
  2. expédieras
  3. expédiera
  4. expédierons
  5. expédierez
  6. expédieront
subjonctif présent
  1. que j'expédie
  2. que tu expédies
  3. qu'il expédie
  4. que nous expédiions
  5. que vous expédiiez
  6. qu'ils expédient
conditionnel présent
  1. expédierais
  2. expédierais
  3. expédierait
  4. expédierions
  5. expédieriez
  6. expédieraient
passé composé
  1. ai expédié
  2. as expédié
  3. a expédié
  4. avons expédié
  5. avez expédié
  6. ont expédié
divers
  1. expédie!
  2. expédiez!
  3. expédions!
  5. expédié
  6. expédiant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor expédier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overschrijven copiage; fait de tricher
posten envoi; expédition; livraison par la poste; livraison par poste
sturen gouvernails; volants
versturen envoi; expédition; livraison par poste
verzenden envoi; expédition; livraison par poste
wegsturen envoi; expédition; livraison par poste
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afmarcheren expédier; renvoyer; rompre les rangs; se mettre en marche; se retirer
geld overmaken envoyer; expédier; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer
laten inrukken expédier; renvoyer; rompre les rangs; se mettre en marche; se retirer
opsturen envoyer; expédier; mettre à la poste; poster envoyer; envoyer à; expédier à; renvoyer; transmettre; émettre
overboeken envoyer; expédier; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer
overschrijven envoyer; expédier; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer copier; refrapper; remplacer; substituer; écraser
overzenden envoyer; expédier; transcrire; transférer de l'argent; verser; virer transmettre
posten envoyer; expédier; mettre à la poste; poster déposer; envoyer; envoyer à; expédier à; mettre; mettre à la poste; placer; poser; poster; publier; publier sur; publier sur Facebook; renvoyer; stationner; transmettre; émettre
sturen envoyer; expédier; mettre à la poste; poster conduire; envoyer; renvoyer; tenir le volant; être au volant
toezenden envoyer; expédier; mettre à la poste; poster envoyer; envoyer à; expédier à; renvoyer; transmettre; émettre
versturen déposer; envoyer; expédier; fournir; livrer; porter; remettre; émettre
verwijzen naar envoyer; expédier; renvoyer; renvoyer à
verzenden envoyer; expédier; mettre à la poste; poster congédier; décharger; démettre; envoyer; envoyer par courrier électronique; licencier; renvoyer; répartir
wegsturen envoyer; expédier; mettre à la poste; poster congédier; décharger; démettre; détourner; envoyer; licencier; refuser; rejeter; renvoyer; repousser; éconduire
wegzenden envoyer; expédier; mettre à la poste; poster congédier; décharger; démettre; envoyer; licencier; renvoyer
zenden déposer; envoyer; expédier; fournir; livrer; porter; remettre; émettre conduire; diffuser; envoyer à; expédier à; radiodiffuser; tenir le volant; transmettre; émaner; émettre; être au volant

Synoniemen voor "expédier":


Wiktionary: expédier

expédier
verb
  1. Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose.
Cross Translation:
FromToVia
• expédier → verzenden ↔ effektuieren — (transitiv) eine Ware versenden
• expédier → verschepen; verzenden; opsturen; uitleveren ↔ ship — to send a parcel or container

Verwante vertalingen van expédier







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0391 seconde
Page rendered in 1.0 seconds