Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. faire fonctionner:


Frans

Uitgebreide vertaling voor faire fonctionner (Frans) in het Nederlands

faire fonctionner:

faire fonctionner werkwoord

  1. faire fonctionner (mettre en marche; allumer; brancher sur; )
    inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  2. faire fonctionner (mettre en circuit; enclencher; mettre en marche)
    inschakelen; aandoen; aandraaien
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aandraaien werkwoord (draai aan, draait aan, draaide aan, draaiden aan, aangedraaid)

Vertaal Matrix voor faire fonctionner:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen habillement
aanmaken fabrication; préparation; réalisation
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen allumer; brancher sur; enclencher; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact causer; commettre; faire; faire du mal; habiller; inciter à; mettre; occasionner; porter; provoquer; s'habiller; se couvrir; se vêtir
aandraaien enclencher; faire fonctionner; mettre en circuit; mettre en marche fixer; serrer; visser
aanmaken allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact allumer; brûler; faire du feu; flamber; frotter; mettre feu à; prendre feu; s'enflammer
aanzetten allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact activer; affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; convier; encourager; encourager à; exciter; inciter; inciter à; inviter; limer; polir; pousser en avant; presser; propulser; provoquer; s'empresser; semer la discorde; stimuler; tailler; énerver; éperonner; être l'instigateur de
inschakelen allumer; brancher sur; enclencher; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact activer
starten allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact aborder; activer; amorcer; annoncrer; avancer; commencer; commencer à; donner le signal du départ pour; débuter; démarrer; engager; entamer; entamer la conversation; entreprendre; entrer en vigueur; envoyer; faire; inaugurer; lancer; mettre en marche; mettre sur la table; mettre sur le tapis; ouvrir; partir; prendre; proposer; s'activer; se mettre en mouvement; toucher

Verwante vertalingen van faire fonctionner