Frans

Uitgebreide vertaling voor fouiner (Frans) in het Nederlands

fouiner:

fouiner werkwoord (fouine, fouines, fouinons, fouinez, )

  1. fouiner (fureter; regarder autour de soi; flairer çà et là; chercher)
    rondkijken; rondneuzen; struinen; om zich heen kijken; rondscharrelen; rondsnuffelen
    • rondkijken werkwoord (kijk rond, kijkt rond, keek rond, keken rond, rondgekeken)
    • rondneuzen werkwoord (neus rond, neust rond, neusde rond, neusden rond, rondgeneusd)
    • struinen werkwoord (struin, struint, struinde, struinden, gestruind)
    • rondscharrelen werkwoord (scharrel rond, scharrelt rond, scharrelde rond, scharrelden rond, rondgescharreld)
    • rondsnuffelen werkwoord (snuffel rond, snuffelt rond, snuffelde rond, snuffelden rond, rondgesnuffeld)
  2. fouiner (errer; abîmer; rôder; )
    rondzwerven; zwerven; aan de zwerf zijn
    • rondzwerven werkwoord (zwerf rond, zwerft rond, zwierf rond, zwierven rond, rondgezworven)
    • zwerven werkwoord (zwerf, zwerft, zwierf, zwierven, gezworven)
    • aan de zwerf zijn werkwoord (ben aan de zwerf, bent aan de zwerf, is aan de zwerf, was aan de zwerf, waren aan de zwerf, aan de zwerf geweest)
  3. fouiner (fourrer le nez dans; fouiller; fureter)
    speuren; neuzen
    • speuren werkwoord (speur, speurt, speurde, speurden, gespeurd)
    • neuzen werkwoord (neus, neust, neusde, neusden, geneusd)
  4. fouiner (enquêter; examiner; faire des recherches; )
    rechercheren; snuffelen; speuren; naspeuring doen
    • rechercheren werkwoord (rechercheer, rechercheert, rechercheerde, rechercheerden, gerechercheerd)
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
    • speuren werkwoord (speur, speurt, speurde, speurden, gespeurd)
    • naspeuring doen werkwoord
  5. fouiner (fouiller; fureter)
    graaien; grabbelen; snuffelen
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
  6. fouiner (tâtonner; fouiller; farfouiller)
    in iets rondtasten; graaien; rommelen; grabbelen
    • in iets rondtasten werkwoord
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • rommelen werkwoord (rommel, rommelt, rommelde, rommelden, gerommeld)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)
  7. fouiner (tripoter; fouiller; barbouiller; )
  8. fouiner (flairer; fouiller; fourrer le nez dans; fureter)
    snuffelen
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
  9. fouiner (être perdu; traîner; se tromper; )

Conjugations for fouiner:

Présent
  1. fouine
  2. fouines
  3. fouine
  4. fouinons
  5. fouinez
  6. fouinent
imparfait
  1. fouinais
  2. fouinais
  3. fouinait
  4. fouinions
  5. fouiniez
  6. fouinaient
passé simple
  1. fouinai
  2. fouinas
  3. fouina
  4. fouinâmes
  5. fouinâtes
  6. fouinèrent
futur simple
  1. fouinerai
  2. fouineras
  3. fouinera
  4. fouinerons
  5. fouinerez
  6. fouineront
subjonctif présent
  1. que je fouine
  2. que tu fouines
  3. qu'il fouine
  4. que nous fouinions
  5. que vous fouiniez
  6. qu'ils fouinent
conditionnel présent
  1. fouinerais
  2. fouinerais
  3. fouinerait
  4. fouinerions
  5. fouineriez
  6. fouineraient
passé composé
  1. ai fouiné
  2. as fouiné
  3. a fouiné
  4. avons fouiné
  5. avez fouiné
  6. ont fouiné
divers
  1. fouine!
  2. fouinez!
  3. fouinons!
  4. fouiné
  5. fouinant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor fouiner:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de zwerf zijn abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder
graaien farfouiller; fouiller; fouiner; fureter; tâtonner attraper; barboter; chiper; piquer; prendre; souffler
grabbelen farfouiller; fouiller; fouiner; fureter; tâtonner
in iets rondtasten farfouiller; fouiller; fouiner; tâtonner
naspeuring doen enquêter; examiner; faire des recherches; flairer; fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter; inspecter; renifler
neuzen fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter
om zich heen kijken chercher; flairer çà et là; fouiner; fureter; regarder autour de soi
rechercheren enquêter; examiner; faire des recherches; flairer; fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter; inspecter; renifler
rommelen farfouiller; fouiller; fouiner; tâtonner bricoler; tripoter
rondkijken chercher; flairer çà et là; fouiner; fureter; regarder autour de soi
rondneuzen chercher; flairer çà et là; fouiner; fureter; regarder autour de soi
rondscharrelen chercher; flairer çà et là; fouiner; fureter; regarder autour de soi
rondsnuffelen chercher; flairer çà et là; fouiner; fureter; regarder autour de soi
rondzwerven abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder errer; vagabonder
scharrelen van kip barbouiller; cochonner; faire n'importe quoi; farfouiller; fouiller; fouiner; fureter; gargouiller; goder; patauger; travailler sans soin; tripoter
snuffelen enquêter; examiner; faire des recherches; flairer; fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter; inspecter; renifler fouiller dans; fouir dans
speuren enquêter; examiner; faire des recherches; flairer; fouiller; fouiner; fourrer le nez dans; fureter; inspecter; renifler faire des recherches; rechercher qc
struinen chercher; flairer çà et là; fouiner; fureter; regarder autour de soi
verdwaald zijn courir le monde; déambuler; errer; errer à l'aventure; flâner; fouiner; fureter; rôder; s'égarer; se fourvoyer; se tromper; traîner; vadrouiller; vagabonder; vaguer; être perdu
zwerven abîmer; agiter; amocher; balancer; courir le monde; errer; errer à l'aventure; faire le tour de; fouiner; rôder; vadrouiller; vagabonder errer; parcourir; rôder; traverser; vagabonder; vaguer; voyager

Synoniemen voor "fouiner":