Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal langueur

Vertaal langueur van Frans naar Nederlands

Overzicht

Frans naar Nederlands: Meer gegevens...

langueur:
- gekwakkel; gesukkel
Wiktionary:
- langueur → matheid, neerslachtigheid, zwakte

Frans

Uitgebreide vertaling voor langueur (Frans) in het Nederlands

langueur:

langueur [la ~] zelfstandig naamwoord

la langueur (chétivité; allure lente et pénible; état maladif)
gekwakkel; het gesukkel
- gekwakkel [znw.] zelfstandig naamwoord
- gesukkel [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor langueur:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gekwakkel	allure lente et pénible; chétivité; langueur; état maladif
gesukkel	allure lente et pénible; chétivité; langueur; état maladif

Synoniemen voor "langueur":

alanguissement; amollissement; étiolement; décadence; abattement; mélancolie; spleen; tristesse; nostalgie; chagrin; bourdon; cafard; dépression; hypocondrie; neurasthénie; stagnation; arrêt; stase; marasme; immobilisme; inertie; engourdissement; atrophie

Wiktionary: langueur

langueur

noun

affaiblissement physique et moral qui réduire considérablement les forces et l’activité d'une personne. action, fait de languir.
- langueur → matheid; neerslachtigheid; zwakte