Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor lisser (Frans) in het Nederlands

lisser:

lisser werkwoord (lisse, lisses, lissons, lissez, )

  1. lisser (aplatir; égaliser; aplanir)
    effenen; platmaken; afplatten
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • platmaken werkwoord (maak plat, maakt plat, maakte plat, maakten plat, plat gemaakt)
    • afplatten werkwoord (plat af, platte af, platten af, afgeplat)
  2. lisser (rendre lisse; égaliser; polir; )
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  3. lisser (satiner)
  4. lisser (niveler; égaliser)
    gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • nivelleren werkwoord (nivelleer, nivelleert, nivelleerde, nivelleerden, genivelleerd)
    • vlak maken werkwoord

Conjugations for lisser:

Présent
  1. lisse
  2. lisses
  3. lisse
  4. lissons
  5. lissez
  6. lissent
imparfait
  1. lissais
  2. lissais
  3. lissait
  4. lissions
  5. lissiez
  6. lissaient
passé simple
  1. lissai
  2. lissas
  3. lissa
  4. lissâmes
  5. lissâtes
  6. lissèrent
futur simple
  1. lisserai
  2. lisseras
  3. lissera
  4. lisserons
  5. lisserez
  6. lisseront
subjonctif présent
  1. que je lisse
  2. que tu lisses
  3. qu'il lisse
  4. que nous lissions
  5. que vous lissiez
  6. qu'ils lissent
conditionnel présent
  1. lisserais
  2. lisserais
  3. lisserait
  4. lisserions
  5. lisseriez
  6. lisseraient
passé composé
  1. ai lissé
  2. as lissé
  3. a lissé
  4. avons lissé
  5. avez lissé
  6. ont lissé
divers
  1. lisse!
  2. lissez!
  3. lissons!
  4. lissé
  5. lissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor lisser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gelijkmaken nivelation; nivellement; égalisation
nivelleren nivelation; nivellement; égalisation
vlak maken égaliser
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afplatten aplanir; aplatir; lisser; égaliser
effenen aplanir; aplatir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser acquitter; arranger; liquider; régler; solder
egaliseren aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser acquitter; arranger; liquider; régler; solder
gelijkmaken aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser
gladmaken aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser aplanir; astiquer; faire briller; frotter; planer; polir
glanzig verven lisser; satiner
nivelleren lisser; niveler; égaliser
platmaken aplanir; aplatir; lisser; égaliser aplatir; broyer; compresser; comprimer; laminer; mâchurer; planer; écraser
satineren lisser; satiner
vlak maken lisser; niveler; égaliser

Synoniemen voor "lisser":


Wiktionary: lisser

lisser
verb
  1. door strijken glad of effen maken

Cross Translation:
FromToVia
lisser glad; maken; gladstrijken smooth — make smooth
lisser glad; maken; gladstrijken; afvlakken smoothen — make smooth