Frans

Uitgebreide vertaling voor mouiller (Frans) in het Nederlands

mouiller:

mouiller werkwoord (mouille, mouilles, mouillons, mouillez, )

  1. mouiller (arroser)
    besproeien; bevochtigen; bespuiten; sproeien
    • besproeien werkwoord (besproei, besproeit, besproeide, besproeiden, besproeid)
    • bevochtigen werkwoord (bevochtig, bevochtigt, bevochtigde, bevochtigden, bevochtigd)
    • bespuiten werkwoord (bespuit, bespoot, bespoten, bespoten)
    • sproeien werkwoord (sproei, sproeit, sproeide, sproeiden, gesproeid)
  2. mouiller (humecter; tremper; humidifier)
    nat maken; bevochtigen
    • nat maken werkwoord
    • bevochtigen werkwoord (bevochtig, bevochtigt, bevochtigde, bevochtigden, bevochtigd)
  3. mouiller (asperger)
    besprenkelen; sprenkelen
    • besprenkelen werkwoord (besprenkel, besprenkelt, besprenkelde, besprenkelden, besprenkeld)
    • sprenkelen werkwoord (sprenkel, sprenkelt, sprenkelde, sprenkelden, gesprenkeld)
  4. mouiller (arroser; irriguer)
    besproeien; water geven; begieten
    • besproeien werkwoord (besproei, besproeit, besproeide, besproeiden, besproeid)
    • water geven werkwoord
    • begieten werkwoord (begiet, begoot, begoten, begoten)
  5. mouiller (tamponner; humidifier; humecter)
    betten; deppen; afbetten; bevochtigen
    • betten werkwoord (bet, bette, betten, gebet)
    • deppen werkwoord (dep, dept, depte, depten, gedept)
    • afbetten werkwoord
    • bevochtigen werkwoord (bevochtig, bevochtigt, bevochtigde, bevochtigden, bevochtigd)
  6. mouiller (jeter l'ancre)
    ankeren
    • ankeren werkwoord (anker, ankert, ankerde, ankerden, geankerd)

Conjugations for mouiller:

Présent
  1. mouille
  2. mouilles
  3. mouille
  4. mouillons
  5. mouillez
  6. mouillent
imparfait
  1. mouillais
  2. mouillais
  3. mouillait
  4. mouillions
  5. mouilliez
  6. mouillaient
passé simple
  1. mouillai
  2. mouillas
  3. mouilla
  4. mouillâmes
  5. mouillâtes
  6. mouillèrent
futur simple
  1. mouillerai
  2. mouilleras
  3. mouillera
  4. mouillerons
  5. mouillerez
  6. mouilleront
subjonctif présent
  1. que je mouille
  2. que tu mouilles
  3. qu'il mouille
  4. que nous mouillions
  5. que vous mouilliez
  6. qu'ils mouillent
conditionnel présent
  1. mouillerais
  2. mouillerais
  3. mouillerait
  4. mouillerions
  5. mouilleriez
  6. mouilleraient
passé composé
  1. ai mouillé
  2. as mouillé
  3. a mouillé
  4. avons mouillé
  5. avez mouillé
  6. ont mouillé
divers
  1. mouille!
  2. mouillez!
  3. mouillons!
  4. mouillé
  5. mouillant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor mouiller:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetten tamponnage
ankeren ancrage
betten tamponnage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetten humecter; humidifier; mouiller; tamponner
ankeren jeter l'ancre; mouiller
begieten arroser; irriguer; mouiller
besprenkelen asperger; mouiller
besproeien arroser; irriguer; mouiller
bespuiten arroser; mouiller
betten humecter; humidifier; mouiller; tamponner
bevochtigen arroser; humecter; humidifier; mouiller; tamponner; tremper
deppen humecter; humidifier; mouiller; tamponner
nat maken humecter; humidifier; mouiller; tremper
sprenkelen asperger; mouiller
sproeien arroser; mouiller
water geven arroser; irriguer; mouiller

Synoniemen voor "mouiller":


Wiktionary: mouiller

mouiller
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens.
mouiller
verb
  1. (iets) een beetje nat maken

Cross Translation:
FromToVia
mouiller druppelen drizzle — to pour slowly and evenly
mouiller aanleggen; aanmeren moor — to cast anchor or become fastened
mouiller natmaken wet — cover or impregnate with liquid
mouiller plassen wet — urinate accidentally in or on