Frans

Uitgebreide vertaling voor mugir (Frans) in het Nederlands

mugir:

mugir werkwoord (mugis, mugit, mugissons, mugissez, )

  1. mugir (piailler; crier; rugir; )
    janken; brullen; gillen
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • gillen werkwoord (gil, gilt, gilde, gilden, gegild)
  2. mugir (meugler; beugler)
    loeien
    • loeien werkwoord (loei, loeit, loeide, loeiden, geloeid)
  3. mugir (braire)
    balken
    • balken werkwoord (balk, balkt, balkde, balkden, gebalkt)
  4. mugir (hurler; crier; gueuler; )
    brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • uitroepen werkwoord (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitschreeuwen werkwoord (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
    • het uitgillen werkwoord
  5. mugir (pleurer; crier; hurler; )
    huilen; brullen; krijsen; janken
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • krijsen werkwoord (krijs, krijst, krijste, krijsten, gekrijst)
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
  6. mugir (fulminer; râler; hurler; )
    foeteren
    • foeteren werkwoord (foeter, foetert, foeterde, foeterden, gefoeterd)
  7. mugir (faire rage; tempêter; se déchaîner contre; )
    razen; tekeergaan; tieren; fulmineren
    • razen werkwoord (raas, raast, raasde, raasden, geraasd)
    • tekeergaan werkwoord (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
    • tieren werkwoord (tier, tiert, tierde, tierden, getierd)
    • fulmineren werkwoord (fulmineer, fulmineert, fulmineerde, fulmineerden, gefulmineerd)
  8. mugir (faire du tapage; tempêter; fulminer; )
    fulmineren; razen; tekeergaan; tieren; te keer gaan
    • fulmineren werkwoord (fulmineer, fulmineert, fulmineerde, fulmineerden, gefulmineerd)
    • razen werkwoord (raas, raast, raasde, raasden, geraasd)
    • tekeergaan werkwoord (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
    • tieren werkwoord (tier, tiert, tierde, tierden, getierd)
    • te keer gaan werkwoord (ga te keer, gaat te keer, ging te keer, gingen te keer, te keer gegaan)
  9. mugir (crier; glapir; hurler)
    uitgillen; uitkrijsen
    • uitgillen werkwoord (gil uit, gilt uit, gilde uit, gilden uit, uitgegild)
    • uitkrijsen werkwoord (krijs uit, krijst uit, krijste uit, krijsten uit, uitgekrijst)

Conjugations for mugir:

Présent
  1. mugis
  2. mugis
  3. mugit
  4. mugissons
  5. mugissez
  6. mugissent
imparfait
  1. mugissais
  2. mugissais
  3. mugissait
  4. mugissions
  5. mugissiez
  6. mugissaient
passé simple
  1. mugis
  2. mugis
  3. mugit
  4. mugîmes
  5. mugîtes
  6. mugirent
futur simple
  1. mugirai
  2. mugiras
  3. mugira
  4. mugirons
  5. mugirez
  6. mugiront
subjonctif présent
  1. que je mugisse
  2. que tu mugisses
  3. qu'il mugisse
  4. que nous mugissions
  5. que vous mugissiez
  6. qu'ils mugissent
conditionnel présent
  1. mugirais
  2. mugirais
  3. mugirait
  4. mugirions
  5. mugiriez
  6. mugiraient
passé composé
  1. ai mugi
  2. as mugi
  3. a mugi
  4. avons mugi
  5. avez mugi
  6. ont mugi
divers
  1. mugis!
  2. mugissez!
  3. mugissons!
  4. mugi
  5. mugissant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor mugir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balken chevrons; combles; poutres; traverses
gillen cris; hurlements
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balken braire; mugir
brullen beugler; bouillonner; brailler; bêler; chialer; criailler; crier; faire rage; feuler; fulminer; geindre; glapir; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; piailler; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer brailler; bêler; crier; crier fort; gueuler; hurler; tempêter; tonner; tonner contre
foeteren faire du tapage; faire rage; fulminer; hurler; injurier; insulter; mugir; proférer; rouspéter; râler; râler contre; vociférer
fulmineren bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer dire des cochonneries; dire des obscénités; faire du tapage; faire rage; fulminer; râler contre
gillen beugler; crier; glapir; hurler; mugir; piailler; rugir braire; criailler; crier; fulminer; gueuler; hurler; tempéter
het uitgillen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer
huilen beugler; brailler; chialer; criailler; crier; feuler; geindre; glapir; hurler; mugir; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir chialer; geindre; glapir; gémir; larmoyer; piailler; pleurer; pleurer misère; pleurnicher; répandre des larmes; sangloter; verser des larmes; verser des pleurs
janken beugler; brailler; chialer; criailler; crier; feuler; geindre; glapir; hurler; mugir; piailler; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir beugler; blatérer; bramer; bêler; feuler; gémir; hurler; larmoyer; pleurer; pleurnicher; répandre des larmes; sangloter; verser des pleurs
krijsen beugler; brailler; chialer; criailler; crier; feuler; geindre; glapir; hurler; mugir; pleurer; pleurnicher; pousser de cris aigus; pousser des cris perçants; rugir braire; criailler; crier; fulminer; gueuler; hurler; tempéter
loeien beugler; meugler; mugir
razen bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer hurler; tempêter; tonner
te keer gaan bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer
tekeergaan bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer faire rage; fulminer; hurler; injurier; insulter; râler contre; sortir de ses gonds; tempêter; tonner; vociférer
tieren bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer croître; pousser; prospérer
uitgillen crier; glapir; hurler; mugir criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer
uitkrijsen crier; glapir; hurler; mugir criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer
uitroepen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer
uitschreeuwen bouillonner; brailler; bêler; crier; faire rage; fulminer; gronder; gueuler; hurler; japper; mugir; se déchaîner; tempêter; tonner; tousser fort; vociférer criailler; crier; hurler; pousser de cris aigus; s'exclamer

Synoniemen voor "mugir":


Wiktionary: mugir

mugir
verb
  1. een langgerekt klagend geluid voortbrengen

Cross Translation:
FromToVia
mugir brullen bellow — to make a noise like the deep roar of a large animal
mugir kreunen moan — to make a moan or similar sound
mugir loeien moo — to make a lowing sound
mugir huilen; blèren heulen — ein bestimmtes Geräusch (ein Heulen) erzeugen