Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal prospère

Vertaal prospère van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. prospère:
  2. prospérer:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor prospère (Frans) in het Nederlands

prospère:

prospère bijvoeglijk naamwoord

  1. prospère (réussi; florissant; couronné de succès)
    gelukkig; voorspoedig verlopend; voorspoedig
  2. prospère (bien portant; sain; en bonne santé; )
    blakend van gezondheid; gezond; fit; zonder ziekte
  3. prospère (abondant; fortuné; aisé; )
    welvarend; florerend; welgesteld
  4. prospère (richement; riche; florissant; )
    rijk; vermogend; gefortuneerd
  5. prospère (florissant)
    fleurig; florissant
  6. prospère (triomphant; triomphalement; heureux; triomphal)
    triomfantelijk
  7. prospère (salutaire; bienfaisant; heureux; de façon salutaire)
    heilzaam; zegenrijk

Vertaal Matrix voor prospère:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rijk Etat; autorités; circonstance; condition; empire; nation; peuple; royaume; situation; état
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fit aisé; bien portant; en bonne condition; en bonne santé; en forme; florissant; fortuné; nanti; prospère; sain en bonne condition; en bonne santé; en forme; entraîné; florissant; sain
fleurig florissant; prospère animé; coloré; gai; gaie; gaiement; joyeuse; joyeusement; joyeux; multicolore
florissant florissant; prospère florissant; prospèrant
gefortuneerd abondant; florissant; fortuné; prospère; puissant; riche; richement
gelukkig couronné de succès; florissant; prospère; réussi béat; chanceux; favorable; heureusement; heureux; ravi; satisfait
gezond aisé; bien portant; en bonne condition; en bonne santé; en forme; florissant; fortuné; nanti; prospère; sain en bonne condition; en bonne santé; en forme; entraîné; favorisant la santé; florissant; sain; salubre
heilzaam bienfaisant; de façon salutaire; heureux; prospère; salutaire
rijk abondant; florissant; fortuné; prospère; puissant; riche; richement
triomfantelijk heureux; prospère; triomphal; triomphalement; triomphant
vermogend abondant; florissant; fortuné; prospère; puissant; riche; richement
voorspoedig couronné de succès; florissant; prospère; réussi chanceux; favorable; heureux
welgesteld abondant; aisé; bien portant; en bonne condition; en bonne santé; en forme; florissant; fortuné; nanti; prospère aisé; fortuné; riche
welvarend abondant; aisé; bien portant; en bonne condition; en bonne santé; en forme; florissant; fortuné; nanti; prospère
zegenrijk bienfaisant; de façon salutaire; heureux; prospère; salutaire
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
fit ajustement
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blakend van gezondheid aisé; bien portant; en bonne condition; en bonne santé; en forme; florissant; fortuné; nanti; prospère; sain
florerend abondant; aisé; bien portant; en bonne condition; en bonne santé; en forme; florissant; fortuné; nanti; prospère
voorspoedig verlopend couronné de succès; florissant; prospère; réussi
zonder ziekte aisé; bien portant; en bonne condition; en bonne santé; en forme; florissant; fortuné; nanti; prospère; sain en bonne condition; en bonne santé; en forme

Synoniemen voor "prospère":


Wiktionary: prospère

prospère
verb
  1. over ruime financiële middelen beschikkend
Cross Translation:
FromToVia
• prospère → succesvol; geslaagd; gelukt ↔ successful — resulting in success

prospère vorm van prospérer:

prospérer werkwoord (prospère, prospères, prospérons, prospérez, )

  1. prospérer (réussir; aller bien)
    bloeien; goed lopen; floreren
    • bloeien werkwoord (bloei, bloeit, bloeide, bloeiden, gebloeid)
    • goed lopen werkwoord (loop goed, loopt goed, liep goed, liepen goed, goed gelopen)
    • floreren werkwoord (floreer, floreert, floreerde, floreerden, gefloreerd)
  2. prospérer (réussir; aller bien)
    tot hoogconjunctuur komen; bloeien
  3. prospérer (aller bien; réussir)
    het goed maken; goed gaan
  4. prospérer (pousser; croître)
    gedijen; tieren; wassen
    • gedijen werkwoord (gedij, gedijt, gedijde, gedijden, gedijd)
    • tieren werkwoord (tier, tiert, tierde, tierden, getierd)
    • wassen werkwoord (was, wast, waste, wasten, gewassen)

Conjugations for prospérer:

Présent
  1. prospère
  2. prospères
  3. prospère
  4. prospérons
  5. prospérez
  6. prospèrent
imparfait
  1. prospérais
  2. prospérais
  3. prospérait
  4. prospérions
  5. prospériez
  6. prospéraient
passé simple
  1. prospérai
  2. prospéras
  3. prospéra
  4. prospérâmes
  5. prospérâtes
  6. prospérèrent
futur simple
  1. prospérerai
  2. prospéreras
  3. prospérera
  4. prospérerons
  5. prospérerez
  6. prospéreront
subjonctif présent
  1. que je prospère
  2. que tu prospères
  3. qu'il prospère
  4. que nous prospérions
  5. que vous prospériez
  6. qu'ils prospèrent
conditionnel présent
  1. prospérerais
  2. prospérerais
  3. prospérerait
  4. prospérerions
  5. prospéreriez
  6. prospéreraient
passé composé
  1. ai prospéré
  2. as prospéré
  3. a prospéré
  4. avons prospéré
  5. avez prospéré
  6. ont prospéré
divers
  1. prospère!
  2. prospérez!
  3. prospérons!
  5. prospéré
  6. prospérant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor prospérer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wassen enflure; gonflement; lavage; nettoyage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bloeien aller bien; prospérer; réussir
floreren aller bien; prospérer; réussir
gedijen croître; pousser; prospérer accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre
goed gaan aller bien; prospérer; réussir
goed lopen aller bien; prospérer; réussir
het goed maken aller bien; prospérer; réussir
tieren croître; pousser; prospérer bouillonner; crier fort; faire du tapage; faire rage; fulminer; gronder; hurler; injurier; insulter; lâcher des jurons; mugir; râler contre; s'emporter; se déchaîner contre; se fâcher tout rouge; tempêter; tonner contre; vociférer
tot hoogconjunctuur komen aller bien; prospérer; réussir
wassen croître; pousser; prospérer blanchir; délaver; laver; laver à grande eau; passer à l'eau; rincer
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wassen ciré
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
bloeien fleurir

Synoniemen voor "prospérer":


Wiktionary: prospérer

prospérer
verb
  1. Être heureux, avoir la fortune favorable.
prospérer
verb
  1. het bijzonder goed maken
  2. voorspoedig groeien
Cross Translation:
FromToVia
• prospérer → floreren; bloeien ↔ boom — to be prosperous
• prospérer → welvaren ↔ prosper — to be successful







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0385 seconde
Page rendered in 1.0 seconds