Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. susciter:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor susciter (Frans) in het Nederlands

susciter:

susciter werkwoord (suscite, suscites, suscitons, suscitez, )

  1. susciter (inciter à; provoquer)
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot werkwoord (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken werkwoord (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
  2. susciter (donner lieu à; amener à; provoquer; )
    veroorzaken; teweegbrengen
    • veroorzaken werkwoord (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • teweegbrengen werkwoord (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
  3. susciter (engendrer; produire; provoquer; procréer; causer)
    verwekken
    • verwekken werkwoord (verwek, verwekt, verwekte, verwekten, verwekt)

Conjugations for susciter:

Présent
  1. suscite
  2. suscites
  3. suscite
  4. suscitons
  5. suscitez
  6. suscitent
imparfait
  1. suscitais
  2. suscitais
  3. suscitait
  4. suscitions
  5. suscitiez
  6. suscitaient
passé simple
  1. suscitai
  2. suscitas
  3. suscita
  4. suscitâmes
  5. suscitâtes
  6. suscitèrent
futur simple
  1. susciterai
  2. susciteras
  3. suscitera
  4. susciterons
  5. susciterez
  6. susciteront
subjonctif présent
  1. que je suscite
  2. que tu suscites
  3. qu'il suscite
  4. que nous suscitions
  5. que vous suscitiez
  6. qu'ils suscitent
conditionnel présent
  1. susciterais
  2. susciterais
  3. susciterait
  4. susciterions
  5. susciteriez
  6. susciteraient
passé composé
  1. ai suscité
  2. as suscité
  3. a suscité
  4. avons suscité
  5. avez suscité
  6. ont suscité
divers
  1. suscite!
  2. suscitez!
  3. suscitons!
  4. suscité
  5. suscitant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor susciter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ophitsen attisement; excitation; provocation; tisonnement
provoceren provocation
teweegbrengen provocation
uitlokken provocation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleiding geven tot inciter à; provoquer; susciter
ophitsen inciter à; provoquer; susciter allumer; ameuter; chasser; exciter; inciter; presser; semer la discorde; énerver
provoceren inciter à; provoquer; susciter activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
teweegbrengen amener à; donner lieu à; inciter a; inciter quelqu'un à; inciter à; occasionner; provoquer; susciter; être l'instigateur de amener; causer
uitdagen inciter à; provoquer; susciter agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
uitlokken inciter à; provoquer; susciter
veroorzaken amener à; donner lieu à; inciter a; inciter quelqu'un à; inciter à; occasionner; provoquer; susciter; être l'instigateur de causer; commettre; faire; inciter à; mettre; occasionner; porter; provoquer
verwekken causer; engendrer; procréer; produire; provoquer; susciter

Synoniemen voor "susciter":


Wiktionary: susciter


Cross Translation:
FromToVia
susciter aanstichten instigate — to goad or urge forward; to set on; to provoke; to incite